ECLI:NL:GHARL:2019:3519

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
21-000320-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak betreffende Opiumwet en onrechtmatig binnentreden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van voorwerpen die bestemd waren voor het plegen van strafbare feiten onder de Opiumwet, en voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennepgruis. Het hof heeft het verweer van de verdachte verworpen dat het binnentreden van zijn bedrijfspand onrechtmatig was, omdat er een redelijk vermoeden bestond dat de Opiumwet werd overtreden. De verdachte had het pand onderverhuurd en ontkende kennis te hebben van de aanwezige hennepgruis en -resten. Het hof oordeelde dat de aangetroffen voorwerpen niet voldoende bewijs boden voor een veroordeling, omdat er geen steun was in andere bewijsmiddelen voor de criminele bestemming van de goederen. Het hof sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij wist van de aanwezigheid van de hennep en dat hij daarover de beschikkingsmacht had. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs en de rechten van de verdachte in strafzaken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000320-18
Uitspraak d.d.: 19 april 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 9 januari 2018 met parketnummer 16-081221-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de politierechter, bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegd en veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.J. Sprey, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 9 januari 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het voorhanden hebben van voorwerpen waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten en het opzettelijk aanwezig hebben van hennepgruis dan wel hennepresten, veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 20 september 2016 te [plaats] , althans in Nederland, stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten:
-twee althans één schakelbord(en) en/of
-één of meerdere (23) transformator(en) en/of
-twee althans één dompelpomp(en) en/of
-één of meerdere (15) flacon(s) groeimiddel en/of
-één of meerdere (25) assimilatielamp(en) en/of
-twee althans één slakkenhui(s)(zen) en/of
-één verwarmingselement en/of
-één temperatuurventilatieregelaar en/of
-één thermo/hygro meter en/of
-twee althans één knipscharen en/of
-één of meerdere (25) armaturen),
althans voorwerpen die kennelijk bestemd zijn voor een hennepkwekerij, dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, te weten een (bedrijfs)pand aan [adres 2] , waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
2:
hij op of omstreeks 20 september 2016 te [plaats] , althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 959,1 gram hennepgruis/-resten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennepgruis/-resten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het binnentreden van het pand

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep betoogd dat het binnentreden van het bedrijfspand dat verdachte huurde onrechtmatig was. Het proces-verbaal waarin de grondslag van het binnentreden is opgenomen kan mogelijk onjuistheden bevatten of kan onvolledig zijn. Dit omdat het proces-verbaal pas vier maanden na dato is opgesteld en de in het proces-verbaal omschreven waarneming van warme lucht en hennepgeur onverklaarbaar is, nu in het proces‑verbaal niets is opgenomen over het dakraam dat naast de ventilator van het bedrijfspand zit. Dit proces-verbaal kan vanwege deze onvolkomenheden en het tijdsverloop tussen het binnentreden en het moment van opmaken niet voor het bewijs worden gebruikt. De grondslag voor het binnentreden komt hierdoor te vervallen en daardoor kan niet worden vastgesteld of voldaan is aan de eisen die artikel 9 van de Opiumwet stelt aan het binnentreden. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dient te leiden tot bewijsuitsluiting. Het dan resterende wettig bewijs is onvoldoende voor een bewezenverklaring, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het Rapport van toezichthouders van de gemeente [plaats] [toezichthouder 1] en [toezichthouder 2] van 20 september 2016 volgt dat rapporteur [toezichthouder 1] op 14 september 2016 een melding ontving van een mogelijke henneplucht om en nabij het bedrijvencomplex [adres 2] in [plaats] . Rapporteurs [toezichthouder 1] en [toezichthouder 2] hebben naar aanleiding hiervan op 20 september 2016 ter plaatse een onderzoek ingesteld. Zij werden aangesproken door een ondernemer die in het betreffende bedrijvencomplex zijn bedrijf heeft. Deze ondernemer vertelde dat er volgens hem een wietplantage in de bedrijfsruimte zit op de plek waar een nieuwe afzuigventilator op het dak zit. Tevens heeft hij verklaard dat hij twee weken gelden vanuit deze ventilator een sterke wietlucht heeft geroken. Daarop hebben de rapporteurs aanvullend onderzoek op het dak ingesteld. De ondernemer heeft hierbij de ventilator behorende bij de bedrijfsruimte [adres 2] aangewezen. De rapporteurs [toezichthouder 1] en [toezichthouder 2] voelden vervolgens dat de door deze ventilator uitgeblazen lucht warm was en ze roken dat de lucht licht naar hennep rook. Vervolgens hebben de rapporteurs verbalisant [verbalisant 1] ingelicht. Volgens het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 17 januari 2017 is verbalisant [verbalisant 1] naar aanleiding van dit telefoontje van toezichthouder [toezichthouder 1] gezamenlijk met [toezichthouder 1] het dak van het bedrijfspand [adres 2] opgegaan. Verbalisant [verbalisant 1] voelde eveneens dat uit de ventilator warme lucht werd geblazen en dat sprake was van een henneplucht. Verbalisant [verbalisant 1] kreeg volgens het proces-verbaal van bevindingen geen zicht in het pand. Op basis van de hiervoor omschreven bevindingen van de toezichthouders [toezichthouder 1] , [toezichthouder 2] en verbalisant [verbalisant 1] is vervolgens binnengetreden in het bedrijfspand aan [adres 2] te [plaats] .
Het hof merkt op dat het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] weliswaar bijna vier maanden na het binnentreden van het bedrijfspand op 20 september 2016 is opgemaakt, maar overweegt dat dit feit alleen niet betekent dat getwijfeld moet worden aan de juistheid van de inhoud van dit proces‑verbaal. Dit geldt te meer nu de constatering van warme lucht en een hennepgeur afkomstig uit de ventilator van het bedrijfspand [adres 2] te [plaats] , zoals is weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , wordt bevestigd door de inhoud van het Rapport van de toezichthouders van de gemeente [plaats] [toezichthouder 1] en [toezichthouder 2] en aansluit bij de eerdere melding van een hennepgeur rondom het bedrijfspand. Dat in het bedrijfspand bij het binnentreden door verbalisant [verbalisant 1] en verbalisant [verbalisant 2] geen in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen, maakt niet dat de voorafgaand aan het binnentreden waargenomen aanwijzingen dat in het bedrijfspand de Opiumwet werd overtreden, namelijk warme lucht en hennepgeur uit de ventilator, niet (kunnen) zijn geconstateerd.
Naar het oordeel van het hof zijn de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien van dien aard dat een redelijk vermoeden dat in het bedrijfspand de Opiumwet werd overtreden zonder meer gerechtvaardigd was. Er was daarom geen sprake van het onrechtmatig binnentreden. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Vrijspraak

Verdachte wordt onder 1 verweten dat hij voorwerpen voorhanden had waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten. Onder 2 wordt verdachte verweten het opzettelijk aanwezig hebben van hennepgruis dan wel hennepresten.
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij de bovenverdieping van het bedrijfspand onderverhuurde aan een Nederlands sprekende buitenlandse man. Deze man wilde goederen opslaan in de bovenruimte van het pand. Verdachte heeft tijdens de periode van onderverhuur conflicten gehad met de onderhuurder, omdat de onderhuurder, tegen de afspraak met verdachte in, ook op de begane grond van het bedrijfspand goederen opsloeg. Verdachte kwam naar eigen zeggen enkele keren per week kort in het bedrijfspand. Verdachte heeft niet gelet op de dozen die in het bedrijfspand stonden. Hij heeft ook niet in deze dozen gekeken. De goederen en het hennepgruis en/of de hennepresten die door de politie in het bedrijfspand zijn aangetroffen, zijn niet het eigendom van verdachte. Verdachte heeft ontkend te hebben geweten dat er hennepgruis en/of hennepresten in het bedrijfspand aanwezig was. Het hennepgruis en/of de hennepresten zaten in dichte zakken en waren opgeborgen in een doos. De raadsman heeft in eerste aanleg en in hoger beroep bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Het hof overweegt ten aanzien van het bewijs als volgt.
Het onder 1 ten laste gelegde
Artikel 11a van de Opiumwet stelt (kort gezegd) strafbaar degene die voorwerpen of ruimten voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het telen van hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet dan wel tot het grootschalig telen van hennep als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet. [1] Onder ‘grootschalig’ wordt minimaal ‘500 gram hennep’ of ‘200 plantenplanten’ verstaan volgens artikel 1, tweede lid, van het Opiumwetbesluit.
In deze zaak zijn de volgende voorwerpen in het bedrijfspand aangetroffen:
  • 2 schakelborden (niet-aangesloten)
  • 23 transformatoren/voorschakelapparaten (niet-aangesloten)
  • 2 dompelpompen
  • 15 flacons groeimiddel
  • 2 slakkenhuisventilatoren (niet-aangesloten)
  • l temperatuurventilatieregelaar (niet-aangesloten)
  • l verwarmingselement (niet-aangesloten)
  • 1 thermo/hygro meter (niet-aangesloten)
  • 2 knipscharen
  • 25 armaturen (niet-aangesloten)
  • 25 assimilatielampen (niet-aangesloten)
  • l dompelpomp (niet-aangesloten)
Naar het oordeel van het hof kan de gezamenlijkheid van deze voorwerpen redelijkerwijs niet anders worden aangemerkt dan als te zijn bestemd voor de hennepteelt van een omvang die vijf planten te boven gaat. Die enkele omstandigheid levert naar het oordeel van het hof echter nog niet zonder meer de vereiste bestemming tot het grootschalige, beroeps- of bedrijfsmatige karakter van de beoogde hennepteelt op, zoals hiervoor bedoeld.
Die (kortweg: criminele) bestemming kan in dit geval niet zonder meer worden afgeleid uit de aard en hoeveelheid van die aangetroffen goederen. Daarvoor is nadere steun in andere bewijsmiddelen vereist. Die steun ontbreekt hier.
Het onder 2 ten laste gelegde
Voor een veroordeling ter zake van het aanwezig hebben van hennep in de zin van artikel 3 onder C van de Opiumwet is vereist dat sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij verdachte van de aanwezigheid van de hennep en tevens dat hij daarover de beschikkingsmacht had.
Op 20 september 2016 zijn in het bedrijfspand dat door verdachte werd onderverhuurd in een opslaggedeelte in een doos twee zaken met hennepgruis en/of hennepresten aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat de dozen die in het bedrijfspand stonden opgeslagen door de onderverhuurder zijn neergezet en eigendom waren van de onderhuurder. Verdachte heeft ontkend te hebben geweten dat in één van deze dozen in het bedrijfspand hennepgruis dan wel hennepresten zaten. Niet is gebleken dat het in het bedrijfspand naar hennep rook.
Gelet op het bovenstaande feiten spreekt het hof verdachte vrij van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 19 april 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3565 en Hoge Raad 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:328.