ECLI:NL:HR:2009:BJ3565

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00514
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over poging tot hennepteelt en vereisten voor strafbaarheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van een poging tot het telen, bereiden, bewerken, verwerken of aanwezig hebben van hennep. De tenlastelegging betrof een periode van 1 tot en met 23 november 2006, waarin de verdachte samen met een medeverdachte een ruimte in hun woning had ingericht voor de teelt van hennep. Het Hof had de verdachte vrijgesproken, omdat er geen bewijs was dat er daadwerkelijk kweekmateriaal aanwezig was in de kweekruimte. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting. De enkele aanwezigheid van een kweekruimte zonder verdere activiteiten van de verdachte was onvoldoende voor een strafbare poging. De Hoge Raad bevestigde dat voor strafbaarheid van een poging een begin van uitvoering vereist is, wat in dit geval ontbrak. De Hoge Raad verwierp het beroep van de Advocaat-Generaal, die had geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Uitspraak

17 november 2009
Strafkamer
Nr. 08/00514
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 21 december 2007, nummer 24/001480-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte, mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de door het Hof gegeven vrijspraak.
2.2.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij in of omstreeks de periode van 1 november 2006 tot en met 23 november 2006 in de gemeente Deventer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk te telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken, in elk geval opzettelijk aanwezig te hebben een hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, (in een pand aan de [a-straat 1]) een inrichting voor een hennepkwekerij heeft/hebben opgezet (bestaande uit (ondermeer) een kweekbak en/of een koolstoffilter en/of een afzuiginstallatie en/of een ventilator en/of meerdere assimilatielampen en/of een dompelpomp en/of een handsproeier en/of voedingsstoffen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken en dat als volgt gemotiveerd:
"Ten aanzien van verdachte is kort gezegd tenlastegelegd het medeplegen van poging tot het telen, bereiden, bewerken, verwerken dan wel aanwezig hebben van hennep. Voor strafbaarstelling van de poging is een begin van uitvoering vereist, gericht op de in de tenlastelegging genoemde, op artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gebaseerde, bestanddelen. Uit de stukken is gebleken dat verdachte en de medeverdachte in hun woning een kweekruimte aanwezig hadden. Uit de stukken blijkt echter niet dat in die ruimte en/of in de woning ook kweekmateriaal is aangetroffen. Bij deze stand van zaken kan naar het oordeel van het hof niet blijken van een begin van uitvoering van het telen, bereiden, bewerken, verwerken of aanwezig hebben van hennep.
Gelet op het bovenstaande acht het hof niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken."
2.3. Het Hof heeft vastgesteld dat ten aanzien van de verdachte en zijn medeverdachte niet méér is gebleken dan dat zij in hun woning een kweekruimte voor hennep aanwezig hadden, waarmee het Hof klaarblijkelijk doelt op een voor de teelt van hennep ingerichte ruimte. Het Hof heeft geoordeeld dat bij die stand van zaken geen sprake is van een begin van uitvoering van het telen, bereiden, bewerken, verwerken of aanwezig hebben van hennep. Daarin ligt besloten dat naar het oordeel van het Hof het enkele aanwezig hebben van een dergelijke ruimte niet reeds op zichzelf een gedraging vormt die naar haar uiterlijke verschijningsvorm is gericht op de voltooiing van de tenlastegelegde misdrijven. Die oordelen getuigen niet van een onjuiste rechtsopvatting, mede in aanmerking genomen dat de enkele aanwezigheid van een kweekruimte zonder enige verdere activiteit van de verdachte onvoldoende is voor een strafbare poging en door het Hof niets anders is vastgesteld dat van belang is voor de vraag of de gedraging van de verdachte naar haar uiterlijke verschijningsvorm op de voltooiing van de tenlastegelegde misdrijven was gericht.
2.4. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, J. de Hullu, W.F. Groos en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 17 november 2009.