In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een geschil tussen een besloten vennootschap (hierna: [Appellante]) en een naamloze vennootschap (hierna: [Geïntimeerde]) over de ontbinding van een overeenkomst tot afname van runderrollen. De partijen sloten op 26 januari 2011 een overeenkomst waarbij [Geïntimeerde] zich verplichtte om gedurende drie jaar minimaal 2.000 ton runderrollen per jaar af te nemen. Na enkele maanden van leveringen ontstonden er klachten over de kwaliteit van de runderrollen, met name over de aanwezigheid van metaaldeeltjes. Op 12 april 2012 heeft [Geïntimeerde] aan [Appellante] bericht de afname van runderrollen te stoppen, wat leidde tot een rechtszaak. In eerste aanleg heeft de rechtbank Midden-Nederland de vordering van [Appellante] tot schadevergoeding afgewezen, omdat [Geïntimeerde] de overeenkomst op gerechtvaardigde gronden had ontbonden.
In hoger beroep heeft [Appellante] acht grieven ingediend, waarin zij betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [Geïntimeerde] de overeenkomst mocht ontbinden. Het hof heeft de grieven gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat [Appellante] niet in verzuim was en dat de klachten over de runderrollen niet voldoende grond vormden voor de ontbinding van de overeenkomst. Het hof heeft vastgesteld dat de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de tekortkomingen bij [Geïntimeerde] lag, en dat deze niet voldoende onderbouwd waren. Het hof heeft de grieven van [Appellante] gegrond verklaard en de zaak terugverwezen voor verdere behandeling, waarbij partijen worden uitgenodigd voor een comparitie om inlichtingen te geven en te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een minnelijke regeling.