ECLI:NL:GHARL:2019:3166

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
200.207.861/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de doorberekening van nutsbedrijfstarieven door exploitant recreatiepark aan huisjeseigenaren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Green Spirit B.V. en een huisjeseigenaar, aangeduid als [geïntimeerde]. Green Spirit, exploitant van een recreatiepark, had in eerste aanleg verloren en was in hoger beroep gegaan. De kern van het geschil betrof de vraag of Green Spirit de particuliere tarieven van nutsbedrijven aan de huisjeseigenaren mocht doorberekenen, terwijl zij zelf het lagere grootverbruikerstarief betaalt. Het hof oordeelde dat Green Spirit op basis van de serviceovereenkomst gerechtigd was om de tarieven voor particuliere afnemers in rekening te brengen aan [geïntimeerde]. Het hof stelde vast dat de wijzigingen in de energiemarkt per 1 juli 2004 geen invloed hadden op de overeenkomst tussen partijen, en dat [geïntimeerde] als kleinverbruiker de tarieven voor particuliere afnemers moest accepteren. Het hof verwierp de argumenten van [geïntimeerde] en oordeelde dat de door Green Spirit in rekening gebrachte tarieven niet als een opslag voor een bepaalde dienst konden worden aangemerkt. De vorderingen van [geïntimeerde] werden afgewezen, en het hof vernietigde het eerdere vonnis van de kantonrechter, waarbij Green Spirit werd veroordeeld tot terugbetaling van eerder betaalde bedragen aan [geïntimeerde]. Het hof veroordeelde [geïntimeerde] tot betaling van de proceskosten aan Green Spirit.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.207.861/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 4549842 MC EXPL 15-11893)
arrest van 9 april 2019
in de zaak van
Green Spirit B.V.,
gevestigd te Bilthoven,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Green Spirit,
advocaat: mr. M.C.J. Freijters, kantoorhoudend te Koekange,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. L.T. den Hollander, kantoorhoudend te Zwolle.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 26 juni 2018 hier over.
1.2.
Naar aanleiding van het tussenarrest heeft [geïntimeerde] op 21 augustus 2018 een akte genomen en Green Spirit op 16 oktober 2018.
1.3.
Vervolgens heeft het hof opnieuw arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het hof heeft partijen in het arrest van 26 juni 2018 in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag wat de rechtsgevolgen moeten zijn van het gegeven dat het "tarief voor huishoudens bestaande uit één gezin" niet (meer) bestaat en thans tarieven bestaan die per leverancier kunnen verschillen en afhankelijk kunnen zijn van individuele keuzes.
2.2.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat het rechtsgevolg van het feit dat de term "tarief voor huishoudens bestaande uit één gezin" niet meer bestaat moet zijn dat het werkelijk door
Green Spirit betaalde tarief voor gas, water en elektriciteit dient te worden gehanteerd als uitgangspunt voor de berekening van de kosten die hij dient te betalen. Alle overige kosten dienen volgens hem onder de noemer van "Servicekosten" te worden gebracht.
2.3.
Green Spirit heeft er in haar akte op gewezen dat tot 1 juli 2004 sprake was van twee typen afnemers, grootverbruikers en kleinverbruikers met ieder hun eigen tarieven. Tot
1 juli 2004, zo heeft Green Spirit gesteld, werden de energietarieven voor kleinverbruikers door de overheid vastgesteld en was er voor de leveranciers geen ruimte voor het aanbieden van elektriciteit of gas tegen eigen tarieven. Vanaf 1 juli 2004 zijn de tarieven voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers vrijgegeven. Green Spirit heeft benadrukt dat [geïntimeerde] zowel voor als na 1 juli 2004 tot de kring van de kleinverbruikers behoorde en dat om die reden bij de toepassing van artikel 3 lid 6 van de serviceovereenkomst ook na 1 juli 2004 voor [geïntimeerde] de tarieven voor kleinverbruikers zijn blijven gelden. Zij brengt daarom aan [geïntimeerde] de tarieven in rekening die haar eigen leveranciers rekenen voor particuliere afnemers. Green Spirit zelf is grootverbruiker en krijgt door haar leveranciers de lagere tarieven voor grootverbruikers in rekening gebracht, aldus Green Spirit.
2.4.
Het staat vast dat [geïntimeerde] in 2003 met Green Spirit een tarief is overeengekomen dat door de energiebedrijven werd gehanteerd voor huishoudens bestaande uit één gezin. Naar het oordeel van het hof is dat het tarief voor elektriciteit, gas en water voor particuliere afnemers, oftewel consumenten. Door de wijzigingen op de energiemarkt per 1 juli 2004 is de wijze waarop door de leveranciers het tarief voor particuliere afnemers van met name elektriciteit en gas wordt vastgesteld veranderd. Wat echter niet is veranderd is het onderscheid in tarieven tussen grootverbruikers en particuliere afnemers, in de woorden van Green Spirit kleinverbruikers. [geïntimeerde] is zowel voor als na 1 juli 2004 een particuliere afnemer gebleven. Om die reden heeft Green Spirit de door haar leveranciers toegepaste tarieven voor particuliere afnemers van elektriciteit, gas en water aan [geïntimeerde] in rekening kunnen brengen.
2.5.
Het verschil tussen de door de leveranciers aan Green Spirit in rekening gebrachte tarieven voor grootverbruikers en de op haar beurt door Green Spirit aan [geïntimeerde] in rekening gebrachte tarieven voor particuliere afnemers draagt naar het oordeel van het hof niet het karakter van een opslag voor een bepaalde dienst of leverantie en is ten tijde van het sluiten van de serviceovereenkomst in 2003 door partijen ook niet als zodanig aangemerkt. Het karakter van dat prijsverschil is niet veranderd door de wijzigingen op de energiemarkt per 1 juli 2004.
2.6.
[geïntimeerde] heeft niet voldoende onderbouwd op grond van welke feiten en omstandigheden tot de uitleg zou moet worden gekomen dat Green Spirit de door haar met haar leveranciers afgesproken prijzen één op één aan [geïntimeerde] zou moeten doorberekenen in het geval die prijzen lager zijn dan de door die leveranciers gehanteerde tarieven voor particuliere afnemers. Het enkele gegeven dat, anders dan bij het aangaan van de overeenkomst het geval was, niet langer sprake is van één tarief voor kleinverbruikers maar van verschillende tarieven per leverancier en contractsvorm, kan zonder verdere onderbouwing, die [geïntimeerde] niet heeft gegeven, naar het oordeel van het hof niet tot de uitleg leiden dat Green Spirit "dan maar" het aan haar in rekening gebrachte grootverbruikerstarief aan [geïntimeerde] in rekening dient te brengen. Nu [geïntimeerde] ook niet heeft gesteld dat aan de hiervoor bedoelde wijziging van omstandigheden andere rechtsgevolgen verbonden dienen te worden, gaat het hof daar verder aan voorbij.
2.7.
Naast de kosten voor het verbruik van elektriciteit, gas en water mag Green Spirit op grond van artikel 3 lid 6 van de serviceovereenkomst de direct met de levering samenhangende kosten, zoals vastrecht, leveringskosten en milieutoeslagen aan [geïntimeerde] in rekening brengen.
2.8.
Er had mogelijk nog wel discussie kunnen ontstaan over de vraag
welketarieven voor consumenten Green Spirit aan [geïntimeerde] in rekening mag brengen, nu die per leverancier en contractsvorm verschillen. Green Spirit stelt dat zij "de tarieven" die
haarleveranciers (die dus aan Green Spirit leveren tegen grootverbruikerstarief) toepassen voor particuliere afnemers van elektriciteit, gas en water aan [geïntimeerde] in rekening brengt. Nu [geïntimeerde] daar niets tegenover heeft gesteld, zal het hof daarvan uitgaan.
2.9.
De conclusie moet zijn dat de grieven II, III en IV slagen, nu de in eerste aanleg gegeven verklaring voor recht (hoewel dat daarin niet expliciet is opgenomen) in de context van rov. 4.3 van het bestreden vonnis zo moet worden gelezen dat Green Spirit gehouden is de aan haar in rekening gebrachte bedragen individueel door te berekenen aan [geïntimeerde] , en hiervoor is geoordeeld dat dit oordeel niet in stand kan blijven.
2.10.
Grief Vis gericht tegen het door de kantonrechter aan Green Spirit opgelegde bevel tot het overleggen van de jaarrekeningen die zij heeft ontvangen van haar leveranciers over de periode vanaf 25 september 2009.
2.11.
Aangezien het Green Spirit, zoals hiervoor is overwogen, is toegestaan de door haar leveranciers toegepaste tarieven voor particuliere afnemers van elektriciteit, gas en water aan [geïntimeerde] in rekening te brengen, vermeerderd met de direct met de levering samenhangende kosten, bestaat geen grond voor toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] tot het overleggen van bedoelde jaarafrekeningen. Te meer niet, omdat de onderscheiden leveranciers op hun website de tarieven en de kosten die zij particuliere afnemers in rekening brengen hebben gepubliceerd.
2.12.
Daarom slaagt ook grief V.
2.13.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de vorderingen van [geïntimeerde] , voor zover die in hoger beroep nog onderwerp van geschil zijn, moeten worden afgewezen.
2.14.
Grief VIkomt op tegen de veroordeling van Green Spirit tot betaling aan [geïntimeerde] van € 462,50 aan buitengerechtelijke kosten. Aangezien de vorderingen van [geïntimeerde] , naast de afwijzing door de kantonrechter van de vordering uit onverschuldigde betaling, allemaal zullen worden afgewezen bestaat er geen grond voor toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] uit hoofde van buitengerechtelijke kosten.
2.15.
Grief VI slaagt eveneens.
2.16.
Grief VIIkeert zich tegen de veroordeling van Green Spirit in de kosten van de procedure in eerste aanleg en heeft als zodanig geen zelfstandige betekenis, zodat deze verder geen bespreking behoeft.

3.De slotsom

3.1
De grieven II tot en met VI slagen, zodat het hof het bestreden vonnis van de kantonrechter van 21 december 2016 met het oog op de overzichtelijkheid in zijn geheel zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen.
3.2
Green Spirit heeft terugbetaling gevorderd van al hetgeen zij ter voldoening aan het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 21 december 2016 aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is toewijsbaar. Het strookt met de eisen van een goede rechtspleging de mogelijkheid aan te nemen dat in hoger beroep, met het oog op het verkrijgen van een executoriale titel, aan de vordering tot vernietiging van het bestreden vonnis een vordering tot ongedaanmaking van de ingevolge dat vonnis verrichte prestatie wordt verbonden (HR 9 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4039).
3.3
Het hof zal [geïntimeerde] als de overwegend in het ongelijk te stellen partij in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Green Spirit zullen worden vastgesteld op € 500,- (2,5 punten x tarief € 200,-) aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Green Spirit zullen worden vastgesteld op € 797,99 aan verschotten (€ 81,99 explootkosten en € 716,- griffierecht) en € 2.685,- (2,5 punten, tarief II, € 1.074,- per punt) aan geliquideerd salaris voor de advocaat, te vermeerderen met het nasalaris zoals nader in het dictum bepaald.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Almere van 21 december 2016 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan Green Spirit van al hetgeen Green Spirit ter uitvoering van het vonnis van de kantonrechter van 21 december 2016 aan [geïntimeerde] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Green Spirit wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 500,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 2.685,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 797,99 voor verschotten, te vermeerderen met € 157,- voor nasalaris van de advocaat en € 68,- voor nasalaris van de advocaat indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. B.J.H. Hofstee en mr. C.S. Huizinga en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
9 april 2019.