Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het verloop van de procedures in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
Artikel 1
a) mannelijke en vrouwelijke werknemers van 25 tot en met 64 jaar,
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
overeenkomstig artikel 12van het reglement. De tekst van deze bepaling heeft het dus niet over voortzetting van deelneming in geval van ‘arbeidsongeschiktheid’ sec, maar over voortzetting van deelneming in geval van ‘arbeidsongeschiktheid overeenkomstig artikel 12 en bevat daarmee een rechtstreekse en duidelijke verwijzing naar artikel 12. In artikel 12 lid 1 sub a wordt bepaald dat voor premievrijstelling in aanmerking komt de deelnemer,
die arbeidsongeschikt is bij het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn. Die maximum-uitkeringstermijn wordt gedefinieerd in artikel 1 en betreft de termijn als bedoeld in artikel 29 lid 2 van de Ziektewet, die destijds, naar tussen partijen ook niet in debat is, één jaar bedroeg. Anders dan [Geïntimeerde] aanvoert, blijkt uit de tekst van artikel 12 niet (slechts) wanneer de premievrijstelling ingaat, maar dat voorwaarde voor premievrijstelling is dat de deelnemer arbeidsongeschikt is
bijhet bereiken van de maximum-uitkeringstermijn, dus na één jaar. Uit de verwijzing in artikel 2 lid 3 sub c en het feit dat in artikel 12 het woord ‘deelnemer’ wordt gebruikt, blijkt dat sprake is van cumulatieve voorwaarden: de werknemer moet (nog) deelnemer zijn èn één jaar arbeidsongeschikt. Het deelnemerschap wordt op grond van artikel 2 lid 3 sub c door de verwijzing naar artikel 12 dus uitsluitend voortgezet als aan die voorwaarden is voldaan. Nu de in artikel 12 genoemde maximum-uitkeringstermijn niet was bereikt op het moment waarop [Geïntimeerde] de status van werknemer verloor (1 juli 1993), eindigde zijn deelnemerschap op grond van artikel 2 en voldeed hij niet aan de voorwaarden van het pensioenreglement voor premievrijstelling.