In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) van belanghebbende vernietigd. De Inspecteur had een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij een bedrag van € 601.193 tot de rendementsgrondslag van belanghebbende per 1 januari 2014 werd gerekend, als gevolg van een schadevergoeding die belanghebbende had ontvangen na een verkeersongeval. Belanghebbende had de vaststellingsovereenkomst met de verzekeringsmaatschappij ondertekend, maar de Inspecteur stelde dat het recht op schadevergoeding al bestond op de peildatum, terwijl belanghebbende betoogde dat de overeenkomst pas later tot stand was gekomen.
De zaak draait om de vraag of de uitkering van de verzekeringsmaatschappij aan belanghebbende tot de rendementsgrondslag behoort. Het hof oordeelt dat de waarde van het wilsrecht van belanghebbende op de peildatum € 560.000 bedraagt, en dat dit recht tot de bezittingen behoort zoals bedoeld in de Wet op de Inkomstenbelasting. Het hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond, waarmee de navorderingsaanslag wordt bevestigd.
De uitspraak benadrukt de juridische nuances rondom schadevergoeding en de fiscale behandeling daarvan, en hoe de timing van de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst invloed heeft op de belastingheffing.