Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
primair: het op juiste wijze vaststellen van de hoogte van het ouderdomspensioen, zodat aan [appellant] levenslang een ouderdomspensioen van € 39.622,-- bruto per jaar wordt uitgekeerd, te vermeerderen met € 1.830,-- bruto per jaar ter zake van het resterende (extra) ouderdomspensioen, totaal te vermeerderen met toekomstige indexaties;
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
primair: het op juiste wijze vaststellen van de hoogte van het ouderdomspensioen, zodat aan [appellant] levenslang een ouderdomspensioen van € 40.367,39 bruto per jaar wordt uitgekeerd, te vermeerderen met € 1.830,-- bruto per jaar ter zake van het resterende (extra) ouderdomspensioen, totaal te vermeerderen met toekomstige indexaties;
meer meer subsidiair: een in goede justitie te bepalen financiële compensatie ter vergoeding van gelden en te lijden nadeel en schade;
grief VIgaan over de eindloongarantie. Deze grieven klagen over het oordeel van de kantonrechter (r.o. 2.3 van het tussenvonnis van 26 oktober 2016 en r.o. 2.5 van het eindvonnis) dat uit de berekeningen van het pensioenfonds volgt dat het ouderdomspensioen van [appellant] op basis van de eindloonberekening (Pensioenreglement 1978) lager uitkomt dan zijn ouderdomspensioen op basis van de middelloonregeling (Pensioenreglement 2006) en dat dus de eindloongarantie niet leidt tot een hoger ouderdomspensioen. [appellant] stelt dat moet worden uitgegaan van zijn inkomen per 1 juli 2014 (de pensioendatum), terwijl in de berekeningen is uitgegaan van de situatie per 31 maart 2012 respectievelijk 31 december 2013. Voorts moet worden uitgegaan van (het salaris van) schaal 8, terwijl de berekeningen ten onrechte soms (het salaris van) schaal 7 hanteren. Verder geldt dat onder het Pensioenreglement 1978 (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid geen invloed heeft op de pensioenopbouw. [appellant] verwijst voorts naar de berekening in de brief van 6 augustus 2014 die uitkomt op € 38.475,28, waar is gerekend met schaal 7 voor het arbeidsgeschikte deel. [appellant] acht het onbegrijpelijk dat berekening 2, waar is gerekend met schaal 8 voor het arbeidsgeschikte deel, slechts € 78,60 bruto per jaar hoger uitkomt. Ook
grief VIIIgaat over de eindloongarantie. [appellant] stelt dat op basis van de eindloonregeling gerekend moet worden met 44 deelnemersjaren en een pensioengrondslag van € 49.982, zodat het ouderdomspensioen 44 × 1,75% × € 49.982 = € 38.486,14 moet bedragen.