In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2011, 2012 en 2013 van belanghebbende heeft vernietigd. De inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd op basis van een vermeend nieuw feit en kwade trouw van de belastingplichtige. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet had aangetoond dat er sprake was van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigde. De inspecteur had de aangiften van belanghebbende niet voldoende onderzocht en ging uit van de juistheid van de ingediende gegevens. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van kwade trouw of een nieuw feit. De inspecteur had de aangiften niet hoeven te betwijfelen en had geen nader onderzoek hoeven in te stellen. De uitspraak van het hof houdt in dat de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffings- en belastingrente niet in stand kunnen blijven. De kosten van het hoger beroep worden voor rekening van de inspecteur gesteld.