Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
“Deed of Assignment of Technology”worden beheerst door Australisch recht, en dat voor haar aanspraken jegens Robusta (zo begrijpt het hof) hetzelfde geldt. Deze grief kan niet slagen. Ook als wordt verondersteld dat Australisch recht van toepassing is op de genoemde overeenkomsten volgt daaruit nog niet dat de rechtsverhouding tussen Marecom en Robusta eveneens naar Australisch recht moet worden beoordeeld. Robusta heeft onbetwist gesteld dat zij niet betrokken was bij de totstandkoming van de Licentieovereenkomst (nr. 31 van de conclusie van dupliek). Robusta is niet als partij vermeld in de Licentieovereenkomst en zij heeft deze niet ondertekend. De rechtsverhouding tussen Marecom en Robusta, als leverancier van een halffabricaat aan CAT, moet daarom los gezien worden van de Licentieovereenkomst. Hetzelfde geldt, a fortiori, voor de
Deed of Assignment of Technologywaarbij Robusta op geen enkele wijze betrokken was. Indien de rechtsverhouding tussen CSR en Robusta al kwalificeerde als een overeenkomst (en niet als een onverplichte service aan CSR) dan hield deze in dat Robusta de licentievergoedingen bij CAT in rekening zou brengen en na inning zou doorbetalen aan CSR. De betreffende afspraak zou in het midden van de jaren ’90 zijn gemaakt zodat het toepasselijke recht dient te worden bepaald aan de hand van het (oude) Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst,
Trb.1980/156 (hierna: EVO); vgl. art. 28 van Verordening (EG) 593/2008 (Rome I). Op grond van artikel 4 lid 2 EVO wordt deze rechtsverhouding bij gebreke van een rechtskeuze beheerst door Nederlands recht, als het recht van het land waar de gewone verblijfplaats en hoofdvestiging is van de partij die de karakteristieke prestatie levert, namelijk het factureren, incasseren en doorbetalen van de licentievergoeding. Naar Nederlands recht kwalificeert een dergelijke rechtsverhouding als lastgeving.
grief 5komt Marecon op tegen de beslissing van de rechtbank dat Robusta niet verplicht was de licentievergoeding aan CSR/Marecon af te dragen. Ook die grief is ongegrond. In artikel 5.2 is bepaald dat de
“Licencee”de licentievergoeding dient af te dragen. CAT als
“Licencee”is daarmee de schuldenaar van deze verplichting. Dat betaling van de licentievergoeding is geschied via Robusta maakt haar nog geen schuldenaar van deze verbintenis. Zoals in 4.3 overwogen heeft Robusta onbetwist gesteld dat zij niet betrokken was bij de totstandkoming van de Licentieovereenkomst en moet de lastgevingsovereenkomst tussen CSR/Marecom en Robusta los worden gezien van de Licentieovereenkomst. In dit licht heeft Marecon onvoldoende gesteld (ook indien wordt uitgegaan van haar stelling dat op de Licentieovereenkomst Australisch recht van toepassing is) op grond waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat in weerwil van de duidelijke tekst van artikel 5 van de Licentieovereenkomst, Robusta gehouden is de licentievergoeding aan CSR/Marecon af te dragen, ook in die gevallen waarin CAT de licentievergoeding niet aan haar heeft betaald of zich op het standpunt stelt de licentievergoeding niet verschuldigd te zijn. Daar komt bij, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen in rechtsoverweging 4.6 van het bestreden vonnis, dat Robusta en CSR in hun correspondentie van 22 juli 1998 en 6 augustus 1998 zijn overeengekomen dat Robusta niet langer als doorgeefluik zou fungeren voor de inning van de licentievergoeding. Uit hetgeen Robusta in nrs. 16 - 21 van de conclusie van antwoord heeft aangevoerd, leidt het hof af dat Robusta zich er ook op heeft beroepen dat zij de lastgeving in 1998 heeft opgezegd (zie artikelen 7:422 en 7:408 lid 2 BW) en daarom niet meer gehouden was de licentievergoeding te innen en door te betalen, welk verweer ook gegrond is.
“Deed of Assigment of Technology”van 15 juni 2001 respectievelijk de mogelijke verjaring van de rechtsvordering van Marecon betreffen, behoeven geen behandeling. De beslissingen dat (1) niet is komen vast te staan dat CAT na 6 augustus 1998 nog gebruikt heeft gemaakt van de door Marecon ter beschikking gestelde technologie en daarom een licentievergoeding aan CSR/Marecom verschuldigd was en (2) dat Robusta niet de schuldenaar van de verplichting tot betaling van de licentievergoeding is en na 1998 niet meer gehouden was als lasthebber de licentievergoeding te innen en door te betalen, kunnen de afwijzing van de vorderingen van Marecon zelfstandig dragen.