ECLI:NL:GHARL:2019:2673

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
200.224.264/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen gemeente tegenover uitzendkracht in kader van afhandeling klacht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], die als uitzendkracht bij de Gemeente Emmen heeft gewerkt. Hij heeft een klacht ingediend over de afhandeling van een eerdere klacht die door een derde, de heer [B], tegen hem was ingediend. De klacht betrof vermeende onrechtmatige e-mails die vanuit het IP-adres van de gemeente zouden zijn verzonden. De gemeente heeft een vooronderzoek ingesteld, maar concludeerde dat er geen bewijs was dat [appellant] betrokken was bij de verzonden e-mails. Ondanks deze conclusie voelde [appellant] zich beschadigd in zijn goede naam en vorderde hij een verklaring voor recht dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld, alsook schadevergoeding.

De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorderingen van [appellant] afgewezen, met de overweging dat de gemeente niet onrechtmatig had gehandeld. [appellant] ging in hoger beroep, waarbij hij de vernietiging van het vonnis van de rechtbank vroeg. Het hof oordeelde dat [appellant] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden had aangedragen om zijn stelling te onderbouwen dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld. Het hof bevestigde dat de gemeente de klacht conform de interne procedures had behandeld en dat er geen onrechtmatige daad was gepleegd. De grieven van [appellant] werden verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.224.264
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen C/19/112733 / HA ZA 15-269)
arrest van 26 maart 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. G.H. Thasing,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Emmen,
zetelend te Emmen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de gemeente,
advocaat: mr. H. Vorsselman.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
6 april 2016, 4 mei 2016 en 28 juni 2017 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 25 september 2017,
- de memorie van grieven (met productie),
- de memorie van antwoord,
- een akte van [appellant] (met productie)
- een antwoordakte van de gemeente.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2.
[appellant] is van 18 juni 2010 tot en met 31 december 2010 via uitzendbureau Start People op uitzendbasis als applicatiebeheerder werkzaam geweest bij de afdeling Vergunningen van de gemeente.
3.3.
Naast deze werkzaamheden voor de gemeente exploiteerde [appellant] een eigen onderneming die websites ontwikkelde voor (zakelijke) relaties van hem, onder meer voor de persoonlijke exploitant van Zwembad de Tuimelaar Sports & Wellness Centre B.V. te Emmer Compascuum (hierna: het zwembad), de heer [B] (hierna: [B] ). Op enig moment heeft [appellant] een zakelijk conflict gekregen met [B] .
3.4.
Bij brief van 6 september 2010 is er een klacht bij de gemeente ingediend door voormeld zwembad, ondertekend door de heer [B] , inhoudend dat er in de webmail-inbox van voormeld zwembad:
"enige zeer dubieuze berichten welke zijn binnengekomen via onze contact pagina op
wellnesscentredetuimelaar.nl welke ons bedrijf, vanuit een valse hoedanigheid, aanzet tot het verrichten van handelingen (...). Log-bestanden hebben ons geleerd dat deze, in de door ons onderzochte periode, ontvangen berichten zijn verzonden vanaf een Ip-adres welke toebehoord aan de Gemeente Emmen (212.178.80.228) Hieruit mogen wij concluderen dat er in het gemeentehuis van Emmen zich iemand bevind die, met aanname van een valse hoedanigheid (o.a. Geert Wilders, Angela Merkel), zijn tijd vult met het ons toesturen van berichten welke o.a. ten doel hebben ons aan te zetten tot het leveren van diensten. (...). "
3.5.
Naar aanleiding van deze klacht heeft de gemeente besloten een (voor)onderzoek te starten conform het Protocol Integriteitsonderzoeken Gemeente Emmen.
3.6.
Op 28 oktober 2010 heeft een medewerker van de gemeente met [B] gesproken, in welk gesprek [B] de naam van [appellant] als mogelijke verzender heeft genoemd. Daarna heeft nog nader overleg met [B] plaatsgevonden en is uitleg gegeven waarom het voor de gemeente moeilijk zou worden om de verzender te traceren. [B] heeft nogmaals aangegeven dat zijn vermoeden was dat dit [appellant] was, waarbij hij heeft gerefereerd aan een zakelijk conflict tussen hem en [appellant] .
3.7.
Op 17 november 2010 heeft het hoofd van de afdeling Vergunningen van de gemeente, de heer [C] (hierna: [C] ), met [appellant] gesproken. In dat gesprek heeft [appellant] verteld dat hij inderdaad een zakelijk conflict heeft met [B] en heeft hij daarbij in zeer negatieve bewoordingen over hem gesproken.
3.8.
Naar aanleiding van het aanbod van [appellant] om zijn privé-e-mails ter inzage te geven heeft de gemeente deze privé-e-mailberichten ingezien. Daaruit bleek niet dat traceerbaar was dat [appellant] de gewraakte e-mailberichten zou hebben verzonden.
3.9.
Op 22 december 2010 heeft een eindgesprek plaatsgevonden tussen [C]
en [appellant] , waarin [C] [appellant] heeft geïnformeerd over de afloop van het
(voor)onderzoek.
3.10.
[C] heeft aan [appellant] een brief van 21 december 2010 (productie 6 bij inleidende dagvaarding) verzonden met de volgende inhoud:
"(…) Naar aanleiding van een klacht van een burger dat zijn webmail-inbox bestookt wordt met allerlei persoonlijke mails afkomstig van o.a. het IP-adres van de gemeente Emmen, is door het Meldpunt Integriteit binnen de gemeente Emmen een vooronderzoek ingesteld. Omdat u in het recente verleden zakelijke contacten met klager heeft gehad, is uw mailadres binnen de gemeente in dit onderzoek betrokken geweest.
Uit het ingestelde vooronderzoek is niet gebleken dat u diegene bent die verantwoordelijk gehouden moet worden voor de verzending van deze mails. Daarnaast heeft u, in tussen u en mij gevoerde gesprekken op 17 november jl., ook ontkend deze e-mails verzonden te hebben.
Omdat zowel de gesprekken met u, als het gehouden onderzoek door het Meldpunt Integriteit niet leiden tot feiten of bewijzen van uw betrokkenheid in deze, heb ik dan ook besloten de ingediende klacht voor kennisgeving aan te nemen en geen nadere actie te ondernemen.
De klacht is hiermee voor mij afgehandeld.
Overeenkomstig de "Regeling interne klachtafhandeling 2007 " is de betrokken burger geïnformeerd. Daarbij is hem aangegeven dat ik er vanuit ga dat zijn webmail-inbox voortaan verschoond blijft van berichten die vanaf het gemeentelijk netwerk geplaatst worden en die een vergelijkbare strekking hebben.
Ik ga er vanuit u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. (...)"
3.11.
Per brief van 20 januari 2011 heeft de gemeentesecretaris, [D] , een brief
aan [appellant] verzonden met de volgende inhoud:
"(…) Bij brief van 21 december jl., kenmerk 10.136072, bent u door uw toenmalig leidinggevende in kennis gesteld van het feit dat na vooronderzoek geen bewijs is gevonden van uw eventuele betrokkenheid bij het vanaf het gemeentelijk netwerk verzenden van onzinnige en hinderlijke berichten naar de webmail-inbox van De Tuimelaar. Hiermee bent u wat onze organisatie betreft dan ook onschuldig en volledig gevrijwaard van enige verdenking ter zake.
In een gesprek met de integriteitcoördinator heeft u aangegeven zich beschadigd te voelen door de wijze waarop de klacht van De Tuimelaar is afgehandeld. Dat dit gevoel bij u is overgebleven spijt mij zeer en is nimmer de intentie geweest.
In de veronderstelling uw gevoel van beschadigd te zijn te kunnen wegnemen zal, overeenkomstig uw verzoek, een afschrift van deze brief worden gezonden naar het management van de afdeling Vergunningen van de dienst Publiek, de functionarissen die op enigerlei wijze betrokken zijn geweest bij het onderzoek naar uw vermeende betrokkenheid, alsmede naar de accountmanager bij uw werkgever, Start People.
Ik vertrouw erop u hiermede van dienst geweest te zijn. (...)"
3.12.
Naar aanleiding van een drietal klachten van [appellant] over de handelwijze van drie
medewerkers van de gemeente, heeft de gemeente bij brief van 1 juni 2011 de klacht over
de termijn waarin het (voor)onderzoek is afgerond gegrond verklaard en de overige klachten
ongegrond verklaard.
3.13.
De voormalige advocaat van [appellant] , mr. S. Zoer, heeft namens [appellant] het
College van B&W van de gemeente bij brief van 28 november 2012 een achttal vragen
gesteld, waarop het college bij brief van 31 januari 2013 als volgt heeft gereageerd:
“Naar aanleiding van uw brief d.d. 28 november 2012, waarin u namens de heer [appellant]
verzoekt om beantwoording van een achttal vragen, delen wij u het volgende mede.
In onze brief van 3 november 2011 hebben wij de heer [appellant] meegedeeld dat er niet gereageerd zal worden op eventuele nieuwe (quasi-)klachten, brieven, mails of telefoontjes.
Uw brief bevat voor ons geen nieuwe feiten en/of omstandigheden en wij zien hierin derhalve geen aanleiding om ons standpunt in deze te herzien.
Wij willen hierbij nogmaals benadrukken dat de heer [appellant] is gerehabiliteerd en gezuiverd van alle blaam met betrekking tot een mogelijke integriteitsschending.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben ingelicht. (...)"

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg – samengevat – gevorderd een verklaring voor recht dat de gemeente onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door een onjuiste toepassing van de wettelijke voorschriften inzake integriteitsschending dan wel door enig ander handelen dan wel nalaten, veroordeling van de gemeente om middels een schriftelijke verklaring de goede naam van [appellant] te herstellen, veroordeling van de gemeente tot vergoeding van de door [appellant] geleden schade, nader op te maken bij staat en veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
4.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 28 juni 2017 de vorderingen afgewezen en daartoe samengevat als volgt geoordeeld: voor zover de gemeente bij de afhandeling van de klacht [B] jegens [appellant] niet geheel juist heeft gehandeld, is [appellant] daardoor niet aangetast in zijn recht op een goede naam. Verder heeft de gemeente bij de afhandeling van deze klacht niet jegens [appellant] onrechtmatig gehandeld. Ook met het afwijzen van verschillende sollicitaties van [appellant] heeft de gemeente nog niet onrechtmatig jegens hem gehandeld. Voor het aflopen van zijn tijdelijk uitzendcontract op 31 december 2010 geldt dat [appellant] niet heeft gesteld destijds recht te hebben op verlenging van dit tijdelijke contract.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1.
[appellant] vordert in het hoger beroep – samengevat – vernietiging van het vonnis van 28 juni 2017 en toewijzing van de vorderingen van [appellant] met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
5.2.
Bij de beoordeling van de door [appellant] aangevoerde grieven stelt het hof voorop dat (de advocaat van) [appellant] ter onderbouwing daarvan niet enkel kan volstaan met verwijzing naar de producties, nu van de gemeente en het hof niet verwacht mag worden dat zij de inhoud van de producties zelfstandig duiden. [appellant] dient in de memorie van grieven voldoende concreet te stellen wat de grieven zijn en wat zijn toelichting daarop is (vgl. HR 17 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE7628), zodat de gemeente, als zijn wederpartij, weet waartegen zij zich moet verweren en het hof weet waarover het heeft te beslissen. Voor zover [appellant] dit niet heeft gedaan, zullen de producties buiten beschouwing worden gelaten.
5.3.
Met de eerste grief komt [appellant] op tegen de feitenvaststelling door de rechtbank. Het hof heeft hiervoor de feiten opnieuw vastgesteld. Deze grief behoeft dus geen afzonderlijke bespreking meer.
5.4.
De tweede en derde grief van [appellant] zal het hof gezamenlijk behandelen. Anders dan [appellant] lijkt te veronderstellen ligt niet in eerste instantie ter beoordeling voor of het (voor)onderzoek wel of niet rechtmatig is geweest. [appellant] heeft een vordering ingesteld op grond van een onrechtmatige daad. Beoordeeld dient dan ook te worden of de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] .
[appellant] betoogt dat het onrechtmatig handelen door de gemeente bestaat uit het niet (juist en voldoende) nakomen van de interne klachtenprocedure en dat er mensen betrokken zijn geweest bij de procedure(s) die er (formeel) niet bij zouden zijn mogen betrokken. Naar het hof begrijpt betoogt [appellant] dat het vooronderzoek niet conform het protocol is uitgevoerd en dat de klachtencoördinator bij het onderzoek betrokken had moeten worden, hetgeen niet is gebeurd.
5.5.
Bij de beoordeling neemt het hof het volgende in aanmerking. Nadat op
8 september 2010 een klacht van [B] is binnengekomen bij de gemeente is zij een vooronderzoek gestart. De klacht is behandeld conform de Interne Klachtbehandeling 2007. In het kader van het vooronderzoek is door [C] (het afdelingshoofd) met [appellant] gesproken. Tijdens dat gesprek heeft [appellant] ingestemd met onderzoek van zijn mailbox. Hoewel [appellant] betoogt dat hij deze instemming alleen heeft gegeven in het kader van een integriteitsonderzoek (dat zou kunnen volgen op een vooronderzoek), heeft de gemeente deze toestemming enkel gebruikt in het vooronderzoek (voorafgaand aan een mogelijk integriteitsonderzoek). Het resultaat van het vooronderzoek is geweest dat geen integriteitsonderzoek is gestart omdat het vooronderzoek daartoe geen aanleiding gaf. Bij brief van 21 december 2010 (vgl. onder 3.10 hiervoor) is [appellant] hiervan op de hoogte gesteld. Weliswaar zijn door [appellant] twee brieven met de datum 21 december 2010 in het geding gebracht, maar omdat [appellant] aanvoert dat de inhoud van de eerste brief van deze datum (productie 5 bij inleidende dagvaarding) anders luidde dan de inhoud van de oorspronkelijke brief die hem overhandigd is, laat het hof deze eerste brief buiten beschouwing. Overigens merkt het hof op dat als wel moet worden uitgegaan van de inhoud van die brief zoals weergegeven in productie 5 bij dagvaarding (
met name de passage:Uit dit ingestelde vooronderzoek blijkt o.a. dat het zeer aannemelijk is dat u diegene bent die verantwoordelijk gehouden moet worden voor de verzending van deze mails. Het onderzoek heeft dit overigens niet aantoonbaar gemaakt), dan is dit per ommegaande gecorrigeerd door de inhoud van de tweede brief van 21 december 2010 en de brief van 20 januari 2011 (hiervoor weergegeven onder 3.10 en 3.11).
Over de juistheid van de inhoud van de tweede brief van 21 december 2010 (productie 6 bij inleidende dagvaarding) bestaat geen geschil tussen partijen, zodat het hof deze brief tot uitgangspunt neemt. In deze brief staat dat
‘uit het ingestelde vooronderzoek is niet gebleken dat u [ [appellant] ; toevoeging hof] diegene bent die verantwoordelijk gehouden moet worden voor de verzending van deze mails. (…) heb ik dan ook besloten de ingediende klacht voor kennisgeving aan te nemen en geen nadere actie te ondernemen. De klacht is hiermee voor mij afgedaan.’Ten slotte heeft de gemeentesecretaris op 20 januari 2011 nog een brief aan [appellant] gestuurd met als onderwerp ‘Rehabilitatie’. Of deze brief al dan niet op verzoek van [appellant] is gestuurd kan in het midden blijven, omdat dit voor de beoordeling van deze zaak niet relevant is.
[appellant] stelt dat hij is aangetast in zijn goede naam, maar laat na dit met concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen. Voor zover [appellant] stelt dat hij schade heeft geleden doordat onduidelijkheid blijft bestaan over zijn schuldigheid, verwerpt het hof deze stelling. Uit de twee brieven van 21 december 2010 en 20 januari 2011 blijkt in ieder geval geen onduidelijkheid.
5.6.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden valt niet in te zien dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [appellant] . Meer in het bijzonder valt niet in te zien dat het door de gemeente uitgevoerde vooronderzoek alsmede de wijze waarop daarbij personen zijn betrokken een onrechtmatige daad jegens [appellant] opleveren. Evenmin valt zonder verdere toelichting, die ontbreekt, gelet op de inhoud van de tweede brief van 21 december 2010 en de brief van 20 januari 2011 in te zien welke schade [appellant] heeft geleden als gevolg van het vermeende onrechtmatig handelen door de gemeente. In elk geval legt [appellant] de afwijzing van verschillende sollicitaties door de gemeente uitdrukkelijk niet ten grondslag aan zijn vordering. De grieven twee en drie falen dan ook.
5.7.
Met de vierde grief komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de gemeente niet onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door verschillende sollicitaties van [appellant] te hebben afgewezen. In de toelichting op de grief stelt [appellant] dat hij nimmer heeft gesteld dat de gemeente jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door sollicitaties te hebben afgewezen. Bij de bespreking van deze grief heeft [appellant] geen belang nu deze grief geen zelfstandige betekening heeft; het slagen van deze grief kan niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.

6.De slotsom

6.1
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Het bewijsaanbod van ieder van partijen wordt gepasseerd omdat dit telkens in het licht van het voorgaande niet ter zake dienend is. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
6.2
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de gemeente zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 716,00
- salaris advocaat € 1.611,00 (1 ½ punten x tarief II)

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Noord-Nederland, locatie Assen van 28 juni 2017;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente vastgesteld op € 716,00 voor verschotten en op € 1.611,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. P.P.M. Rousseau, mr. O.G.H. Milar en mr. R.F. Groos, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2019.