Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde1],
[geïntimeerde2],
[geïntimeerden] c.s.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
“dat het het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, behaagt bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:1. te vernietigen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 13 juli 2016 (…) en opnieuw rechtdoende,2. geïntimeerden niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, althans deze aan hen te ontzeggen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van het geding in prima en in beroep; althans de kosten in beide instanties te compenseren in dier voege dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.”
“II te vernietigen het door de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, d.d. 13 juli 2016 (…) gewezen vonnis, doch uitsluitend voor zover daarin de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. zijn afgewezen (dan wel de afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. hierop is gestoeld), en, opnieuw rechtdoende, alsnog, aanvullend op de veroordelingen die reeds in prima ten laste van [appellant] zijn uitgesproken (en welke zonodig ook thans zijn toe te wijzen, zonodig onder verbetering van gronden):III de door de rechtbank uitgesproken veroordelingen (evenals de door het Gerechtshof uit te spreken aanvullende veroordelingen) alsnog wettelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;IV weg te nemen het maximum dat door de rechtbank is verbonden aan de dwangsommen ter versterking van het aan [appellant] opgelegde verbod als opgenomen in het dictum op bladzijde 3, alinea 3, en doorlopend naar bladzijde 4, van het eindvonnis van de rechtbank (subsidiair dit maximum te verhogen);V [appellant] te veroordelen tot vergoeding aan [geïntimeerden] c.s. van het gedeelte van de door [geïntimeerden] c.s. geleden en te lijden schade (terzake hetgeen in deze procedure voor recht verklaard is en/of zal worden) welke reeds kan worden vastgesteld, belopende € 100.000,00 (of zodanig bedrag als het Gerechtshof in goede justitie mocht begroten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2014 (dan wel 22 februari 2014,4 maart 2014, of de dag der dagvaarding in prima of een in goede justitie te bepalen datum) tot de dag der algehele voldoening;VI voorzover terzake het onder V gevorderde niet reeds een bedrag tot een beloop van € 100.000,00 (exclusief wettelijke rente) mocht worden toegewezen als reeds toewijsbaar geacht deel van de definitieve schadevergoeding, [appellant] te veroordelen tot het betalen van een voorschot ad € 100.000,00 verminderd met hetgeen (exclusief wettelijke rente) wel al reeds wordt toegbinneewezen terzake het onder V gevorderde (althans zodanig voorschot als het Gerechtshof in goede justitie mocht bepalen), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2014 (dan wel 22 februari 2014, 4 maart 2014, of de dag der algehele voldoening, op de (ter zake hetgeen in deze procedure voor recht verklaard is en/of zal worden) door [appellant] een [geïntimeerden] c.s. nog te betalen (verdere) schadevergoeding;
2.De feiten
3.De vordering in eerste aanleg en de beslissing daarop
samengevat weergegeven - gevorderd [appellant] te verbieden [geïntimeerden] c.s. te mishandelen, bedreigingen jegens hen te uiten, hen te belagen, anderszins contact met hen te zoeken, zich in de onmiddellijke nabijheid van hen te begeven, hun woonperceel te betreden, zich binnen een zone van 750 meter vanaf de buitenrand van hun woonperceel te begeven of onjuiste of onvolledige feiten te verkondigen, alles op een dwangsom van € 10.000,- voor iedere overtreding. Tot slot vorderden [geïntimeerden] c.s. [appellant] te veroordelen een nader omschreven rectificatie in twee nieuwsbladen te laten publiceren.
4.De beoordeling in hoger beroepInleiding
Ten aanzien van [geïntimeerde1]Aansprakelijkheid
Noenmaal) voert [appellant] aan dat [geïntimeerde1] het conflict heeft uitgelokt. Volgens [appellant] is [geïntimeerde1] bij binnenkomst in het partycentrum vrijwel rechtstreeks op hem toegelopen en heeft [geïntimeerde1] hem onnodig beledigend toegesproken. [appellant] stelt daarop afhoudend gereageerd te hebben, maar [geïntimeerde1] bleef hem beledigend toespreken en liep niet weg. Vervolgens is er volgens [appellant] geduwd en getrokken, waarbij [geïntimeerde1] de ketting van [appellant] kapot trok en deze vervolgens onder zich hield, ondanks dat [appellant] woedend reageerde op het feit dat zijn ketting kapot was gegaan. Door zo te handelen en niet onmiddellijk de ketting terug te geven en weg te lopen is [appellant] buitengewoon boos geworden en zijn er (over en weer) klappen
[B] :
“Toen ik bij de bloembak stond zag ik dat [geïntimeerde1]en [appellant]elkaar stonden te duwen. Ik heb niet kunnen zien wie er was begonnen met duwen. Ik liep toen net langs het koffiezetautomaat. Toen ik bij de bloembak stond zag ik dat [geïntimeerde1] de ketting van [appellant] kapot trok. Ik zag dat [appellant] hierop [geïntimeerde1] een klap op het hoofd gaf. Ik kon zien dat de klap met gebalde vuist werd gegeven. Ik zag dat de klap ter hoogte van de wang van [geïntimeerde1] terecht kwam. Ik kon dit vanaf mijn punt goed zien. Ik hoorde dat [appellant] meerdere keren tegen [geïntimeerde1] zei van “goddomme geef mijn ketting terug, nu heb je mijn ketting ook al kapot gemaakt” of woorden van gelijke strekking. Ik vermoede dat [appellant] de klap aan [geïntimeerde1] gaf uit frustratie.”[C] :
“Ineens hoorde ik geschreeuw bij de bar. Ik hoorde [appellant] schreeuwen waar zijn ketting was gebleven. (…) Ik dat op een gegeven moment dat [appellant] [geïntimeerde1] een vuistslag tegen diens gezicht gaf. Dit laatste kan ik niet met zekerheid zeggen, maar [geïntimeerde1] werd wel door [appellant] geraakt.”
[D] :
“Ik zag wel dat [geïntimeerde1] [appellant] vastpakte en zijn ketting stuk trok. Ik hoorde [appellant] roepen: “Godverdomme mijn ket”. Hij was erg kwaad omdat zijn ketting stuk was getrokken. Wel heb ik gezien dat [geïntimeerde1] daarna hard op de grond viel. Dit kwam door de duw die [appellant] hem gaf.”
[E] :
“ [appellant] stond en schreeuwde: hij heeft mijn gouden ketting. [geïntimeerde1] en zijn vrouw lagen op de grond. Ik heb meneer [appellant] geprobeerd tegen te houden en de zaak te sussen. Ik heb nog tegen [appellant] gezegd: kijk eens in je shirt, misschien is de ketting daar wel in gevallen. Hij was door het dolle heen (…) [appellant] had het alleen maar over zijn ketting en dat [geïntimeerde1] zijn ketting had. Hij was niet voor rede vatbaar.”Het hof is van oordeel dat uit deze verklaringen niet valt op te maken dat sprake was van een acute bedreigende situatie voor [appellant] . Uit deze verklaringen komt veeleer het beeld naar voren dat [appellant] en [geïntimeerde1] over en weer hebben geduwd en getrokken en dat [appellant] hevig gefrustreerd is geraakt over (met name) de kapotte ketting, die volgens hem opzettelijk door [geïntimeerde1] stukgetrokken was. Het hof is van oordeel dat het met gebalde vuist slaan van [geïntimeerde1] door [appellant] in het onderhavige geval disproportioneel was ten opzichte van het duwen, trekken en stuktrekken van de ketting van [appellant] (zo dat al vast zou komen te staan). De conclusie luidt dan ook dat noodweer niet kan worden aangenomen, nu geen sprake was van een noodzakelijke verdediging, terwijl anders handelen door [appellant] mogelijk was. Van een rechtvaardigingsgrond in de zin van artikel 6:162 lid 2 BW, die het onrechtmatig karakter van het handelen van [appellant] zou wegnemen, is om die reden evenmin sprake.
Eigen schuld
[appellant] tijdens aangifte bij de politie:
“Ik zag dat [geïntimeerde1] achter mij ging staan. Ik hoorde [geïntimeerde1] in mijn richting zeggen: “Ben jij hier ook ellendeling”. Ik hoorde mijn vrouw tegen mij zeggen: Reageer er niet op [appellant] . [geïntimeerde1] bleef echter aan de bar staan en bleef mij provocerend aankijken. Ik besloot om een stap in de richting van [geïntimeerde1] te doen en vroeg aan hem waarom hij zo deed. Ik hoorde [geïntimeerde1] tegen mij zeggen wat moet je hier eigenlijk ellendeling. Ik vroeg aan [geïntimeerde1] : “Wat wil je nu eigenlijk van mij. Je hebt helemaal geen last van mij. Ik mag ergens komen en jij wel.” Op dat moment voelde en zag ik dat [geïntimeerde1] mij met zijn rechter hand bij de keel greep. Ik voelde dat de gouden ketting die ik om had doormidden brak. Ik af op dat moment [geïntimeerde1] een harde duw en schreeuwde tegen hem: “Wat mankeert jou nu!”. (…) Er is wel geduwd of er geslagen is durf ik niet meer te zeggen.”[geïntimeerde1] tijdens aangifte bij de politie:
“Toen ik bij de bar stond zag ik de mij bekende [appellant] daar ook staan. Ik hoorde dat [appellant] hardop riep: ‘Wat moet die lange hier’. (…) Toen ik mijn bestelde drinken kreeg, stond opeens [appellant] naast mij. Hij zei: ‘Wat moet jij hier’. [appellant] begon toen direct intimiderend tegen mij te schreeuwen over de aankomende rechtszaak dat is aangespannen over een geschil tussen [appellant] en mij. [appellant] pakte toen de kraag van mijn shirt beet en trok hier hard waardoor dit stuk ging. Hij pakte mij met zijn rechterhand bij mijn keel en kneep deze dicht. Ik kreeg het bijzonder benauwd en had het gevoel dat hij mij zou laten stikken. Ik kreeg doodsangsten. Ik was nog in de mogelijkheid [appellant] van mij af te duwen. Ik duwde hem van mij af door hard met mijn rechter hand hoog tegen de borstkas van [appellant] te drukken. Terwijl ik hem van mij af duwde bleek mijn hand haken aan de halsketting die [appellant] droeg waardoor deze stuk knapte en op de grond viel. Ik zag en hoorde dat [appellant] nog kwader werd. Hij begon te schreeuwen: ‘Jij hebt mij ket, hier mijn ket.’ Terwijl ik naar de grond keek gaf [appellant] mij een klap in het gezicht met zijn rechter vuist.”[B] tijdens getuigenverhoor bij de politie:
“Ik zag dat [geïntimeerde1]ook gelijk naar de bar kwam en richting [appellant]liep. Ik kon dit goed zien want ik stond op dit moment achter de bar en bijna tegenover [appellant] . Ik zag dat [geïntimeerde1] achter [appellant] langs liep en ik hoorde dat [geïntimeerde1] tegen [appellant] zei “Jij misselijke ellendeling ben jij hier ook”. (…) Nadat [appellant] wat terug zei tegen [geïntimeerde1] ben ik naar de bloembak gelopen bij nummer 2 op de tekening. Toen ik richting de bloembak liep zag ik dat [geïntimeerde1] en [appellant] elkaar stonden te duwen. Ik heb niet kunnen zien wie er was begonnen met duwen. (…) Toen ik bij de bloembak stond zag ik dat [geïntimeerde1] de ketting van [appellant] kapot trok. Ik zag dat [appellant] hierop [geïntimeerde1] een klap op het hoofd gaf.”[B] tijdens getuigenverhoor raadsheer-commissaris:
“ [geïntimeerde1] zei tegen [appellant] : misselijke ellendeling, ben jij ook hier? [appellant] deed eerst een beetje verbaasd. Er ontstond een woordenwisseling en daarna werd er geduwd. Ik weet niet wie er begonnen is. Door al het geduw kwamen zij aan de zijkant van de bar uit. Ik ging achter de bar weg en ging voor de bar staan. Ze waren maar aan het duwen en trekken. Op een gegeven moment begon [appellant] te schreeuwen: waar is mijn ketting? Hij zicht onder zijn t-shirt naar zijn ketting. Ondertussen bleef [geïntimeerde1] maar doorgaan met schelden tegen [appellant] en naar hem toe lopen. [appellant] heeft een paar keer gezegd: ik heb jou niets gedaan, geef mijn ketting terug, je hebt mijn ketting kapot gemaakt. Toen heeft [appellant] een klap gegeven aan [geïntimeerde1] .”[C] tijdens getuigenverhoor bij de politie:
“Toen [geïntimeerde1] net naast [appellant] ging staan, hoorde ik dat [geïntimeerde1] tegen [appellant] zei: “He ellendeling, wat moet jij hier”, of woorden van gelijke strekking. Dit werd gezegd in de Friese taal. (…) Ineens hoorde ik geschreeuw bij de bar. Ik hoorde [appellant] schreeuwen waar zijn ketting was gebleven. (…) Er werd over en weer een en ander gezegd. Wat ze precies zeiden, weet ik niet maar er werd wel gescholden. (…) Ze[ [geïntimeerde2] ]
probeerde [appellant] tot kalmte te manen en haar vriend [geïntimeerde1] te bewegen om bij [appellant] weg te gaan. Dit lukte haar niet, want beide mannen waren daar te woest voor. [geïntimeerde1] ging niet weg en bleef steeds maar weer voor [appellant] staan.”[D] tijdens getuigenverhoor bij de politie:
“Ik zag dat [geïntimeerde1] naar [appellant] liep. Ik hoorde dat [geïntimeerde1] tegen [appellant] zei: “Wat doe jij hier ellendeling?”. Ik hoorde [appellant] zeggen: “We hoeven hier niet te ouwehoeren het is een feestje.” Ik heb niet gezien dat [appellant] klappen aan [geïntimeerde1] heeft gegeven. Ik zag wel dat [geïntimeerde1] [appellant] vastpakte en zijn ketting stuk trok.”[F] (partner van [appellant] ) tijdens getuigenverhoor raadsheer-commissaris:
“ [geïntimeerde1] kwam recht op ons aflopen en vroeg: ben jij hier ook, ellendeling? Vervolgens bestelde hij wat te drinken. [appellant] vroeg aan [geïntimeerde1] : wat heb ik jou nou misdaan? Ik zag dat [appellant] werd beetgepakt bij de keel door [geïntimeerde1] . [appellant] gaf hem toen een duw en later bleek dat de ketting kapot was. Er werd over en weer geduwd.”Op grond van deze verklaringen acht het hof aannemelijk dat [geïntimeerde1] [appellant] bij binnenkomst in het partycentrum heeft toegesproken met de woorden “ellendeling, wat doe jij hier?” of woorden van gelijke strekking, waarna [appellant] en [geïntimeerde1] over en weer geduwd en getrokken hebben. Het hof acht aannemelijk dat [geïntimeerde1] vervolgens de gouden ketting van [appellant] kapot heeft getrokken. Aan de lezing van [geïntimeerde1] , inhoudende dat hij met zijn pink achter de ketting is blijven haken waardoor deze kapot gegaan is, hecht het hof geen geloof gelet op de getuigenverklaringen alsmede gelet op de zwaarte en dikte van de ketting, hetgeen het hof ter gelegenheid van de comparitie in hoger beroep zelf heeft kunnen waarnemen. Het hof leidt voorts uit de verklaringen af dat [geïntimeerde1] de confrontatie met [appellant] niet uit de weg is gegaan door weg te lopen en dat hij de stukgetrokken ketting niet aan [appellant] heeft teruggegeven.
Op grond hiervan beantwoordt het hof de vraag of sprake is van enige mate van eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde1] in de zin van artikel 6:101 BW bevestigend. Naar het oordeel van het hof hebben de aan [geïntimeerde1] toe te rekenen omstandigheden voor 30% bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Het hof ziet dan ook reden 30% van de schade voor rekening van [geïntimeerde1] te laten.
Naar het oordeel van het hof is er geen reden op grond van de billijkheid tot een andere verdeling te komen.
Schade
c. gederfde inkomsten JFC € 8.286,73
€ 1.407,74
- een brief van dr. [G] van de afdeling chirurgie in het UMCG
- een brief van dr. [H] en [I] van de afdeling neurologie in het UMCG d.d. 19 februari 2014 aan de huisarts van [geïntimeerde1] . Hierin wordt geschreven dat [geïntimeerde1] via de huisarts naar het UMCG is verwezen in verband met hoofdpijn en nekpijn na mishandeling. In de anamnese valt te lezen dat [geïntimeerde1] sinds de mishandeling last heeft van hoofdpijn en een stijf gevoel heeft in de nek. Hij kan zich moeilijk concentreren en werkt momenteel niet. Geconcludeerd wordt dat sprake is van posttraumatische klachten in de vorm van hoofdpijn, concentratie- en geheugenproblemen. Op basis van neurologisch onderzoek zijn er geen aanwijzingen voor intracraniële pathologie (hof: hoge schedeldruk). Het beleid van het UMCG houdt in dat [geïntimeerde1] uitleg is gegeven over posttraumatische klachten en de mogelijkheid van spontaan herstel hiervan. [geïntimeerde1] is geadviseerd paracetamol af te bouwen in verband met het risico op medicatie-afhankelijke hoofdpijn. Bij persisterende klachten wordt een neuropsychologisch onderzoek en revalidatie geadviseerd. [geïntimeerde1] dient over drie maanden terug te komen voor een herbeoordeling van de klachten.
- een brief van medisch adviseur [J] , werkzaam bij Triage Medisch Adviesbureau d.d. 10 oktober 2014. De medisch adviseur schrijft in deze brief dat [geïntimeerde1] te maken heeft met aanhoudende hoofdpijn en problemen met het geheugen en concentratie. Daarnaast heeft hij last van posttraumatische stressproblematiek. De medisch adviseur stelt dat als gevolg van de mishandeling de volgende diagnosen kunnen worden gesteld: licht traumatisch schedelhersenletsel met hoofdpijn, nekpijn en klachten van cognitieve aard; pijn in de kaken diverse bloeduitstortingen in het gelaat, lage rugpijn en een pijnlijk rechter bovenbeen; aan de mishandeling gerelateerde psychische klachten in de vorm van stress. Gelet op de aard van de werkzaamheden van [geïntimeerde1] acht de medisch adviseur het zeer aannemelijk dat zijn uitval voor arbeid een gevolg is van de door de mishandeling ontstane klachten en beperkingen. Door problemen met concentratie en pijnklachten is [geïntimeerde1] volgens de medisch adviseur beperkt in verkeersdeelname en overige activiteiten. De medisch adviseur verwacht dat pas sprake zal zijn van een eindtoestand als de rechtszaak en overige procedures zijn afgerond. Mocht de huidige situatie niet verbeteren dan kan volgens de medisch adviseur uit worden gegaan van maximaal 3% functionele invaliditeit vanwege het licht schedelhersenletsel en 3-5% functieverlies vanwege posttraumatische psychische klachten.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat [geïntimeerde1] voor het aannemen van
blijvendegezondheidsklachten onvoldoende heeft gesteld, en ziet daarom geen aanleiding een onderzoek door een deskundige te laten plaatsvinden of om [geïntimeerde1] toe te laten tot bewijslevering. Voor zover [geïntimeerde1] toekomstige schade (na 19 februari 2014) in de vorm van verlies verdienvermogen, verlies zelfredzaamheid en huishoudelijke hulp heeft gevorderd komt zijn vordering derhalve niet voor toewijzing in aanmerking. Het hof gaat uit van tijdelijk letsel zoals beschreven in de brief van het UMCG van 19 februari 2014 (hoofdpijn, concentratie- en geheugenproblemen). [appellant] heeft niet weersproken dat dit tijdelijke letsel kan worden toegeschreven aan de door hem gepleegde onrechtmatige daad.
reiskosten tot en met september 2014
niet vergoede medicijnen
gemist project
Het hof heeft hiervoor overwogen dat wordt uitgegaan van tijdelijk letsel na de mishandeling, bestaande uit hoofdpijn, concentratie- en geheugenklachten. [geïntimeerde1] heeft niet onderbouwd dat deze tijdelijke klachten hebben geleid tot zodanige beperkingen dat hij hierdoor niet in staat is geweest kort na de mishandeling een project in de vorm van het door hem genoemde marktonderzoek uit te voeren. Daar komt bij dat uit verschillende door [appellant] overlegde stukken blijkt dat [geïntimeerde1] kort na de mishandeling (in ieder geval in februari 2014) kennelijk wel in staat is geweest werkzaamheden te verrichten als lijsttrekker van de politieke partij VZ2000. Tot slot blijkt uit de ‘trading advising management’ d.d. 2 december 2013, waarop [geïntimeerde1] zijn vordering klaarblijkelijk baseert, niet wanneer [geïntimeerde1] dit eventuele marktonderzoek uit zou voeren, noch staat vast dat hij hiervoor een bedrag van € 18.900,- zou ontvangen. In het licht van deze omstandigheden heeft [geïntimeerde1] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij inkomsten ter hoogte van € 18.9000,- is misgelopen als gevolg van de door [appellant] gepleegde mishandeling. De enkele brief van de heer [K] van JFC, die als bijlage bij het schaderapport van Ridder is overgelegd, waarin die verklaart:
“On your request I confirm that due to the fact you were beaten up by your neighbour and the consequences, the contract we made for the research in Germany was never fulfilled by you.”is niet toereikend als onderbouwing, omdat de brief daartoe te weinig specifiek is.
gederfde huurinkomsten Polen
gederfde inkomsten JFC
verlies zelfwerkzaamheid en huishoudelijke hulp
bewaking
“Dit verzoek heb ik neergelegd bij de politie. Vervolgens heeft de politie een dreigingsanalyse gemaakt waarin zij de concrete (voorspelbare) en potentiële (voorstelbare) dreiging tegen één of meer bepaalde personen analyseren. De analyse is gebaseerd op feiten en omstandigheden met betrekking tot de dreiging, de ernst en waarschijnlijkheid van het manifesteren van de dreiging. In de dreigingsanalyse wordt zowel naar de bedreiger als naar de bedreigde personen gekeken. Uit deze analyse is gebleken dat uw cliënten[hof: [geïntimeerde1] ]
niet in aanmerking komen voor persoonsbeveiliging door de politie.”Gelet hierop heeft [geïntimeerde1] de noodzaak van de door hem ingeschakelde bewaking niet met toereikende feiten en omstandigheden onderbouwd, zodat het gevorderde schadebedrag reeds daarom niet kan worden toegewezen.
onkosten
PS Vertalingen
advocaatkosten
griffierechten
immateriële schade
verbod tot mishandeling, bedreiging en belaging
contact- en gebiedsverbod
verbod onjuiste of misleidende feiten te verkondigen
“Ik zag dat [geïntimeerde1]een duw aan [appellant]gaf. Hierdoor verloor [appellant] zijn evenwicht en stapte hij achteruit. Ik zag dat [appellant] tegen de vrouw van [geïntimeerde1][ [geïntimeerde2] ]
aan kwam. Hierdoor kwam de vrouw van [geïntimeerde1] op de grond terecht.”Het hof verwerpt de stelling van [geïntimeerde2] dat, ook indien zij ten val zou zijn gekomen dan wel zou zijn gestruikeld in het tumult, dit aan [appellant] moet worden toegerekend omdat dit tumult door toedoen van de voortdurende aanval van [appellant] op [geïntimeerde1] is ontstaan.
[geïntimeerde2] heeft echter gesteld en expliciet te bewijzen aangeboden dat zij ten val is gekomen doordat [appellant] haar met kracht tegen de grond heeft geslagen.
Het hof zal [geïntimeerde2] overeenkomstig haar bewijsaanbod toelaten tot het leveren van bewijs door middel van getuigen. Indien de door [geïntimeerde2] gestelde toedracht wordt bewijzen, komt immers vast te staan dat [appellant] onrechtmatig jegens [geïntimeerde2] heeft gehandeld en is hij in beginsel aansprakelijk voor de schade die [geïntimeerde2] als gevolg daarvan heeft geleden.
Uit het dossier is gebleken dat [geïntimeerde2] zich op de dag van het incident bij de afdeling spoedeisende hulp van het Universitair Medisch Centrum Groningen heeft gemeld en dat haar in verband daarmee door haar ziektenkostenverzekering een bedrag van € 268,88 aan eigen risico in rekening is gebracht. Op de bewuste dag is vastgesteld dat [geïntimeerde2] een forse bloeduitstorting op haar bil had. Uit een advies van [J] , arts-medisch adviseur van 13 oktober 2014 blijkt dat [geïntimeerde2] zich drie weken na het incident nog bij de huisarts heeft gemeld vanwege aanhoudende pijnklachten van de linkerheup/bilregio. Daarbij heeft de huisarts de diagnose littekenvorming in de bloeduitstorting gesteld.
Dat dit tot enige verdere behandeling heeft geleid blijkt niet. [J] schrijft op
Ter gelegenheid van de comparitie in hoger beroep is bevestigd dat [J] [geïntimeerde2] zelf niet heeft onderzocht of zelfs maar gezien. Hij heeft zich beperkt tot het bestuderen van de beschikbare medische informatie. Recentere medische informatie ontbreekt in het dossier. Aldus is niet gebleken dat [geïntimeerde2] bij de val meer heeft opgelopen dan een forse bloeduitstorting op haar bil. Dat er sprake is van blijvend letsel of arbeidsongeschiktheid als gevolg daarvan is op geen enkele wijze onderbouwd. Het hof ziet daarom geen aanleiding om smartengeld ter hoogte van het door [geïntimeerde2] gevorderde bedrag toe te wijzen.
Dat betekent dat in het geval [geïntimeerde2] in het haar op te dragen bewijs slaagt, de post eigen risico voor toewijzing in aanmerking zou komen, alsmede mogelijk een gering bedrag aan smartengeld en een daarmee in verhouding staand bedrag aan kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
5.De beslissing
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal/zullen opgeven op de
roldatum