Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[Geïntimeerde 2] ,
[Geïntimeerde 3] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
ten belope twee procent van de betreffende huurtermijn voor elke maand of gedeelte daarvan dat het verzuim voortduurt[…].
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
griefI wordt geklaagd over de feitenvaststelling door de kantonrechter. Bij de klacht heeft [Appellant] geen belang, want het hof heeft de zijns inziens voor de hier te maken beoordeling relevante feiten hiervóór zelf vastgesteld. De
grieven II tot en met IVstellen in de kern aan de orde de vraag of door [Geïntimeerden] de contractuele boete op grond van artikel 5 van de huurovereenkomst verbeurd is en of de tekortkomingen van [Geïntimeerden] de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen.
na aanneming” tien dagen in verzuim blijft met de betaling. Met partijen en de kantonrechter leest het hof dat als “na aanmaning”. [Appellant] lijkt te betogen dat zij kan volstaan met één enkele aanmaning, dat de huur vanaf dat moment tijdig moet zijn betaald en dat daarna de boete zonder meer verschuldigd is als [Geïntimeerden] niet tijdig, of tenminste niet binnen tien dagen na de eerste van de desbetreffende maand, de huur voldoet. Door [Appellant] is echter niet toegelicht waarop zij die uitleg baseert. Het hof is van oordeel dat de bewoordingen van artikel 5 van de huurovereenkomst inhouden dat de contractuele boete pas verschuldigd is als voor de desbetreffende maand [Geïntimeerden] is aangemaand tot betaling en daarna tien dagen in verzuim is gebleven met betaling van de huur van die maand. Uit de stellingen van [Appellant] is niet af te leiden dat hiermee iets heel anders is bedoeld, zodat ook [Geïntimeerden] van die uitleg mochten uitgaan. Daaruit volgt dat het op de weg van [Appellant] ligt om niet alleen te stellen dat de huur van een bepaalde maand te laat is betaald, maar ook dat [Geïntimeerden] tot betaling is aangemaand als bedoeld in artikel 5 voormeld en na ontvangst van die aanmaning tien dagen in verzuim is gebleven.
grief IVkomt [Appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat in dit geval de wanprestatie van [Geïntimeerden] niet voldoende ernstig is om de ontbinding van de huur en de ontruiming te rechtvaardigen. Het feit dat de huur te laat betaald is, levert (steeds) een tekortkoming op aan de zijde van [Geïntimeerden] en iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van één van haar verbintenissen geeft aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden (artikel 6:265 BW), tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. [Geïntimeerden] heeft zich erop beroepen dat de tekortkomingen de ontbinding niet rechtvaardigen. Het hof volgt [Geïntimeerden] daarin. De tekortkomingen bestaande uit niet tijdige huurbetalingen zelf zijn – ook samen genomen – niet van zodanig gewicht dat deze de ontbinding en haar gevolgen kunnen rechtvaardigen. De huur werd altijd betaald, weliswaar structureel te laat, maar meestal in de eerste week van de desbetreffende maand en altijd voor het einde van die maand. In voorkomend geval werden ook de incassokosten voldaan. Anders dan [Appellant] kennelijk meent, kan een betaling door een derde in het licht van artikel 6:30 BW niet zonder meer worden beschouwd als een tekortkoming van [Geïntimeerden] . Artikel 6:29 BW bepaalt dat een schuldenaar, zoals [Geïntimeerden] , zonder toestemming van de schuldeiser ( [Appellant] ) niet bevoegd is het verschuldigde in delen te voldoen. Die toestemming neemt het hof aan, omdat [Appellant] nooit een concrete deelbetaling geweigerd heeft. Voor zover een deelbetaling te laat is voldaan, levert dat een (gedeeltelijke) tekortkoming op, voor zover de betaling vóór de overeengekomen vervaltermijn volledig is gedaan, niet. [Geïntimeerden] voert wat betreft de gevolgen voor hem van een eventuele ontbinding aan dat de onderneming (met acht werknemers) afhankelijk is van deze locatie, dat er investeringen zijn gedaan in het pand die nog niet zijn terugverdiend en dat de huurovereenkomst ook ziet op de bovenwoning, waar [Geïntimeerden] met zijn gezin woont. Die omstandigheden zijn door [Appellant] niet gemotiveerd weersproken. Gelet daarop is het hof van oordeel dat de geringe ernst van de tekortkomingen de ontbinding van de huurovereenkomst met de daaruit voor [Geïntimeerden] voortvloeiende gevolgen niet rechtvaardigen. Aldus faalt ook Grief IV.
6.De slotsom
Grief VIfaalt omdat nu [Appellant] in eerste aanleg terecht in de proceskosten in conventie is veroordeeld.