Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[Appellant],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
“aan jullie zelf over te laten of jullie het genoemde percentage alsnog wel/niet handmatig in de opdrachtbrief willen aanpassen”)heeft [Geïntimeerde] de fee echter zo gewijzigd (zie het onderstreepte gedeelte) dat de feepassage is gaan luiden:
) blijven in het verkoopproces & dossier.”
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“BV”. Van haar kant heeft zij geschreven:
“Recentelijk heb ik mijn eigen bedrijf opgericht; Real Capital, en begeef me hierbij primair op het vastgoedsnijvlak van Investeren & Financieren”, waarna zij
“mijn werkwijze”heeft beschreven. Verder heeft zij haar opdrachtbevestiging ondertekend met
“ [Appellant] (…)”en daaronder de handelsnaam
“Real Capital”vermeld met een logo met de toevoeging:
”REAL C Investeren & Financieren”. Nergens vermeldde [Appellant] dat zij namens een andere entiteit optrad. Uit dit alles kon [Geïntimeerde] op geen enkele wijze afleiden dat [Appellant] niet voor haar eigen onderneming handelde maar dat de door haar genoemde onderneming onder die handelsnaam werd gedreven door een vennootschap (genaamd [Appellant B.V.] ) en dat zij beoogde die vennootschap als contractspartij te binden. Het eerder door [Appellant] aan [Geïntimeerde] afgegeven visitekaartje gaf geen andere indicatie. Evenmin hebben [Appellant] feiten en/of omstandigheden (andere documenten en/of mondelinge contacten) aangevoerd op grond waarvan [Geïntimeerde] redelijkerwijs moest begrijpen dat [Appellant B.V.] haar contractante zou zijn. Dat [Geïntimeerde] na facturering door deze vennootschap onder dreiging met conservatoire beslaglegging aan haar heeft betaald, is op zichzelf onvoldoende voor een andere duiding. De door [Appellant] opgestelde en door [Geïntimeerde] ondertekende Exclusive Statement van 6 november 2014, inhoudend dat [Appellant B.V.] een exclusieve bemiddelingsovereenkomst had, is eveneens van latere datum dan de opdrachtbevestiging die al begin september 2014 was ondertekend en was blijkens haar tekst en strekking slechts bestemd om extern, tegenover mogelijke kopers te worden gebruikt, zodat ook dit niet tot een ander oordeel leidt. Al met al hebben [Appellant] onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat niet [Appellant] maar [Appellant B.V.] de opdrachtnemer was.
“de panden/portefeuille van [Geïntimeerde] ”, vermeldt:
“De portefeuille bestaat uit de objecten, welke benoemd zijn op de Excel-lijst (…). De verkoop van de portefeuille mag per pand, cluster of in zijn geheel plaatsvinden.”en gaat uit van de opstelling van een Investment Memorandum en/of de inrichting van een Dataroom. Zo’n Investment Memorandum en de inrichting van een Dataroom liggen voor een losse verkoop van slechts één of enkele panden wat minder voor de hand. De wens van [Geïntimeerde] tot verkoop was, zoals zij ter comparitie in hoger beroep heeft uiteengezet, ingegeven door de aandrang van de hypotheekverstrekker tot liquidatie van haar vastgoedportefeuille. Dit duidt erop dat partijen primair aankoersten op verkoop van (een zo groot mogelijk deel van) de portefeuille, hetgeen [Appellant] ook in hoger beroep heeft bevestigd. Dit vindt ook hierin steun dat [Appellant] in Och-Ziff een koper heeft gevonden voor (praktisch) de gehele portefeuille. Verder is van belang dat [Geïntimeerde] de fee heeft beschreven vanuit “verkopen” onder en boven € 5.000.000, hetgeen veeleer duidt op een tweedeling in de door [Geïntimeerde] verdedigde zin dan op een gestaffelde fee. Partijen hebben ook onder ogen gezien dat er eventueel meer verkooptransacties konden plaatsvinden, in welk geval de afzonderlijke inspanningen per transactie relatief zwaarder zouden wegen en een wat hogere fee zouden rechtvaardigen dan in geval van één grotere transactie. Met haar achtergrond (volgens de opdrachtbevestiging was [Appellant] jarenlang actief directeur geweest bij ING Real Estate Finance en zelf Master of Real Estate en tevens Mrics) mocht van haar worden verwacht dat zij dit begreep. Zij voert wel aan dat zij in de door [Geïntimeerde] verdedigde lezing van de fee er belang bij zou kunnen hebben om een transactie eerder dicht onder € 5.000.000 te sluiten dan vlak erboven. Dit mag waar zijn voor een range tussen € 5.000.000 en € 7.500.000, maar gaat natuurlijk niet op voor het geval van verkoop van een (praktisch) gehele portefeuille voor een koopprijs van aanzienlijk meer miljoenen van, zoals hier, € 109.000.000. Dan gaat van een totale fee van 1% nog steeds een voldoende prikkel uit om zo’n omvangrijke transactie tot stand te brengen. Het hof onderschrijft verder rov. 2.10 tot en met 2.18 van het eindvonnis. Al met al moet worden aangenomen dat de fee over deze transactie uitsluitend 1% beloopt.
"Ja hoho jajaja klopt klopt klopt klopt. Eén, ik heb gezegd, ik uhh wil het zelf doen of jij komt het doen hier nu. Dat heb ik gezegd. Dus daar heb ik nog iets bij gezegd, ik heb gezegd: zo werkt het niet, een iemand doet dit en die pakt het op en die zet het door, en zeg het maar: doe jij het of doe ik het, want dan, dan ga ik terug na financiën en hoest ik alleen de financiële cijfers op en verder is het klaar. Toen heb jij gezegd ja dat kan ik niet, dat gaat niet. Dus dat wil ik niet, ja en dit is en dit is dus precies waar we het over hebben.
, en ik zal eerlijk zeggen, ja uhh. Het is een gesprek van [Betrokkene 2] , [Betrokkene 3] en jou geweest (…).”