Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De vorderingen in hoger beroep
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
eerste griefbetoogt [appellante] dat bij het vaststellen van de vordering wegens over- dan wel onderbedeling niet moet worden uitgegaan van een bedrag van € 293.210,74, maar van € 254.555,70. Zij voert hiertoe aan dat het eigen geld van [geïntimeerde] plus de hypotheken in totaal € 294.256,- belopen en dat daarvan het door de notaris bij het transport aan partijen uitgekeerde bedrag van € 39.700,30 moet worden afgetrokken, zodat € 254.555,70 resteert.
grief IIbestrijdt [appellante] de overweging van de rechtbank dat partijen de waarde van de woning hebben vastgesteld op € 185.000,-, en het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van een onderwaarde, in plaats van een overwaarde van € 19.450,- (inclusief annexe kapitaalverzekeringen). Zij stelt dat ter zitting (comparitie van partijen op
derde griefvan [appellante] strekt ten betoge dat [geïntimeerde] geen recht heeft op vergoeding van de helft van het totaalbedrag aan (gezamenlijk betaalde) premies op de kapitaalverzekeringen bij Reaal en Nationale Nederlanden. Zij voert daartoe aan dat met deze post moet worden verrekend de pensioenopbouw door [geïntimeerde] gedurende dezelfde periode, omdat de kapitaalverzekeringen voor haar als pensioen bedoeld waren.
grief 2 in incidenteel hoger beroep(gedeeltelijk) aan de orde, namelijk voor zover [geïntimeerde] daarin een bedrag van € 2.285,- vordert ter zake van kosten, gemaakt voor paard nummer 7. Hij onderbouwt die vordering met een overzicht en facturen (productie 11 bij memorie van grieven in incidenteel hoger beroep).
vijfde griefbestrijdt [appellante] het oordeel van de rechtbank dat niet gebleken is van feiten die zouden leiden tot aansprakelijkheid van [geïntimeerde] jegens haar voor schade ter zake van het hondenuitlaatcentrum van [appellante] , en de afwijzing van de vordering tot schadevergoeding ten belope van € 20.000,-.
voorwaardelijke grief 2 in incidenteel hoger beroep(resterend gedeelte) van [geïntimeerde] niet aan de orde komt, nu hij die instelde "enkel en alleen voor het geval [appellante] in haar vorderingen zou worden gevolgd".
grief VIIstelt [appellante] twee nieuwe punten aan de orde:
eerste grief in incidenteel hoger beroepkeert [geïntimeerde] zich tegen de bepaling door de rechtbank dat hij een vordering op [appellante] heeft van € 46.873,- onder de opschortende voorwaarde van ontslag van [appellante] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypothecaire schuld. Hij voert daartoe aan dat [appellante] weliswaar bij levering van de woning aan hem uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld dient te worden ontslagen, maar dat de manier waarop de rechtbank dit heeft geformuleerd problemen kan opleveren. Het is denkbaar dat de bank wegens de onderwaarde van de woning aflossing van een substantieel bedrag op de hypothecaire schuld zal eisen alvorens bereid te zijn tot ontslag van [appellante] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Dat geld zal (ten dele) van [appellante] moeten komen, zodat [geïntimeerde] tot uitwinning van ten laste van haar gelegde beslagen moet kunnen overgaan voordat de woning aan hem wordt overgedragen.