ECLI:NL:GHARL:2019:2271

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
21-001980-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord op twee kinderen met voorbedachten rade

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Gelderland. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren voor de moord op haar twee kinderen, die op 2 oktober 2013 in Apeldoorn zijn omgebracht. De verdachte heeft de kinderen, een jongen en een meisje, met een mes verwond, wat leidde tot hun overlijden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, wat betekent dat zij de tijd had om na te denken over haar daden voordat zij deze uitvoerde. De verdachte had eerder hulp gezocht voor haar psychische problemen en gebruikte medicatie, maar het hof oordeelde dat dit niet voldoende was om haar van de strafbaarheid te ontheffen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot negen jaren gevangenisstraf en terbeschikkingstelling, maar het hof heeft de straf verhoogd naar twaalf jaren. De zaak is bijzonder ingrijpend, niet alleen voor de verdachte, maar ook voor de nabestaanden die onnoemelijk leed hebben ervaren door de gewelddadige dood van de kinderen. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij behandeld, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen sprake was van een rechtstreekse confrontatie met de gevolgen van het delict.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001980-16
Uitspraak d.d.: 13 maart 2019
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 24 maart 2016 met parketnummer 05-780070-13 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
thans verblijvende in [detentie] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 13 oktober 2016, 5 juli 2018, 20 februari 2019, 21 februari 2019, 13 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] en teruggave aan verdachte van de in beslag genomen agenda, losse bladen van de dagregistratie van de thuiszorg en een dagboek. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. J.A.W. Knoester, naar voren is gebracht.
De vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] is in hoger beroep niet langer gehandhaafd.

Het vonnis waarvan beroep

In eerste aanleg is verdachte – kort gezegd en zakelijk weergegeven – veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren en is aan haar de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd, wegens de moord op haar twee kinderen, [zoon] en [dochter] .
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 02 oktober 2013, te Apeldoorn, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade haar kind(eren) [zoon] en/of [dochter] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte (telkens) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel en/of hals van die [zoon] en/of [dochter] (door)gesneden en/of een of meerdere malen die [zoon] en/of [dochter] met een mes gestoken en/of gesneden, althans getroffen en/of die [dochter] in de borst, althans in het lichaam heeft gestoken, althans getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [dochter] en/of [zoon] zijn/is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs [1]
Aanleiding onderzoek
Op 2 oktober 2013 heeft de politie in een woning aan de [adres] de levenloze lichamen van twee kinderen gevonden. Ook werd in de woning een gewonde vrouw, verdachte, aangetroffen. Zij is de moeder van de twee kinderen. In haar nabijheid werd een mes en op de eettafel in de woonkamer werd een brief aangetroffen.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde moord, meermalen gepleegd. Verdachte heeft haar kinderen [zoon] en [dochter] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroofd. De advocaat-generaal stelt dat het gebruik van paroxetine door verdachte niet tot gevolg kan hebben dat verdachte niet strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het doden van haar kinderen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan haar ten laste gelegde. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte handelde onder invloed van medicatie (paroxetine). Zonder de door verdachte gebruikte medicatie had het ten laste gelegde nooit plaatsgevonden. Doordat verdachte handelde onder invloed van deze medicatie is er geen sprake van opzet en dient verdachte te worden vrijgesproken. Het heeft verdachte tijdens haar handelen op het moment van het ten laste gelegde namelijk ontbroken aan ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Voorts heeft de raadsman bepleit dat er – ook los van de medicatie – geen sprake is van voorbedachten rade. Verdachte heeft gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, hevige drift en woede, althans ze handelde vanuit een waan- of schemertoestand. Er was geen tijd voor verdachte om zich te beraden waardoor vrijspraak voor voorbedachten rade op zijn plaats is.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
1.
Vaststelling van de feiten
Verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] waren op 2 oktober 2013 ter plaatse bij de woning aan de [adres] . Zij hebben de woning met behulp van een deurram betreden. In de woonkamer zagen verbalisanten een vrouw op de bank liggen. Zij had diverse snijverwondingen op haar linker onderarm, maar ademde nog wel. Bij haar hoofd lag een mes. In de kinderslaapkamer op de begane grond zagen verbalisanten in een aangepast kinderbed een jongetje liggen, op de rug, met het hoofd achterover. Er was een doekje over de ogen van het jongetje gelegd. Het jongetje zag lijkwit en ademde niet meer. Verbalisanten zagen dat er veel bloed in het matras onder het hoofd lag. Er liep een diepe snijwond in horizontale richting over de keel van het jongetje. Er is vervolgens gezocht naar een meisje dat ook nog in de woning aanwezig moest zijn. Verbalisant [verbalisant 3] zag in de woonkamer een speelkleed, deels bedekt met een ander kleed. Aan het eind van dit kleed lag een klein handdoekje. Verbalisant [verbalisant 3] heeft dit handdoekje opgetild en zag het gezicht van een meisje. Ook zij had een diepe snijwond in horizontale richting over haar keel. Het meisje was zeer bleek en ademde niet meer. [2]
Uit de rapporten van 22 november 2013 van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende het pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van [zoon] en [dochter] volgt dat [zoon] , acht jaar oud geworden, is overleden als gevolg van verbloeding door bij leven opgelopen scherprandig klievend geweld (snijwond) aan de hals. [3] [dochter] , zes jaar oud geworden, is overleden als gevolg van verbloeding en algehele weefselschade door meermalen bij leven opgelopen scherprandig klievend en perforerend geweld (snij- en steekletsels) op het lichaam. [4]
Verdachte heeft verklaard dat zij ongeveer een half uur nadat de kinderhulp weg was een keukenmes heeft gepakt en haar kinderen van het leven heeft beroofd. [5] Verdachte heeft eerst haar sleutelbos uit de keukenlade gepakt en de voordeur op slot gedaan. Verdachte heeft, naast het cilinderslot aan de voordeur, ook het penslot aan de onderkant van de voordeur op slot gedaan en het gordijn bij de voordeur gesloten. [6] Daarna is verdachte naar de achterdeur gelopen en heeft ze gevoeld of deze deur afgesloten was. Zij heeft de achterdeur vervolgens afgesloten en de sleutel in het slot van de achterdeur laten zitten. [7] In de andere – reeds afgesloten – achterdeur zat de reservesleutel. [8] Zij is aan tafel gaan zitten en heeft een afscheidsbrief geschreven. [9] Nadat ze de brief had geschreven, is ze naar de keuken gelopen en heeft zij het zelfslijpend mes, in de bijbehorende hoes, uit de keukenlade gepakt. Verdachte nam het mes mee en liep naar het kleed waar [dochter] zat te spelen. Ze heeft de hoes van het mes gehaald en [dochter] van het leven beroofd. Verdachte heeft het mes op de keel van [dochter] gezet en gesneden. Verdachte is vervolgens met het mes in haar hand naar [zoon] gelopen. Zij heeft toen ook bij [zoon] het mes op de keel gezet en [zoon] gesneden. [10]
Vervolgens is verdachte naar de bank gelopen en heeft zij zichzelf verwond aan haar pols, linker onderarm en buik. Zij is hierna naar de keuken gelopen en heeft paroxetine en midazolam gepakt en gebruikt. Even later is verdachte naar de kamer van [zoon] gelopen, heeft een doekje gepakt en dat over zijn ogen gelegd. Toen zag ze dat hij was overleden. Zijn lippen waren helemaal wit geworden en hij ademende niet. Daarna is zij is naar [dochter] gelopen. Zij heeft een deken over [dochter] heen gelegd en een doekje over haar ogen. Verdachte zag aan haar witte lippen en omdat ze niet meer bewoog dat [dochter] ook overleden was. [11]
Gelet op het voorgaande acht het hof – evenals de rechtbank – wettig en overtuigend bewezen dat verdachte haar kinderen [zoon] en [dochter] op 2 oktober 2013 te Apeldoorn van het leven heeft beroofd door hen de keel door te snijden en [dochter] ook in de borst te steken. Dit wordt door de verdediging ook niet betwist.
2.
Het gebruik van paroxetine door verdachte
Aan verdachte was paroxetine voorgeschreven in een dosis van eenmaal daags 20 mg. [12] Over het gebruik van paroxetine door verdachte en de mogelijke bijwerkingen daarvan hebben zowel in eerste aanleg als in hoger beroep diverse deskundigen gerapporteerd. De gemene deler van het merendeel van deze rapporten is dat niet geconcludeerd kan worden dat er een monocausaal verband is tussen het gebruik van paroxetine door verdachte en de gebeurtenissen op 2 oktober 2013. Het is echter volgens deskundigen niet uit te sluiten dat bijwerkingen van paroxetine van invloed waren op het gedrag van verdachte. Paroxetine kan bepaald gedrag hebben versterkt.
Psychiater D.T. van der Werf acht het denkbaar dat enige bijwerkingen van de paroxetine hebben meegespeeld in het ten laste gelegde, ervan uitgaande dat verdachte de paroxetine in de weken voorafgaande aan het ten laste gelegde niet altijd volgens voorschrift heeft ingenomen. Ook prof. dr. J.G. Ramaekers en prof. dr. R.J. Verkes achten dit mogelijk. Uit het rapport van Ramaekers en Verkes van 5 december 2017 volgt dat er wellicht sprake kan zijn geweest van impulsiviteit en een zekere emotionele afgestomptheid. Zij merken echter op dat als deze symptomen aanwezig waren, dat nog niet direct wil zeggen dat het bijwerkingen zijn van de paroxetine. Van der Werf geeft aan dat deze symptomen ook grotendeels te verklaren zijn vanuit het toen vrijwel zeker aanwezige depressieve toestandsbeeld. Het ten laste gelegde is volgens Van der Werf in beginsel ook zonder het gebruik van paroxetine te verklaren. Gezien de toenmalige depressie en gezien de ontwikkelingsstoornis van verdachte kunnen eventuele bijwerkingen van de paroxetine echter wel drempelverlagend hebben gewerkt.
Het hof neemt het oordeel van deskundige Van der Werf, dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een reeds bestaande ontwikkelingsstoornis en een ernstig depressief toestandsbeeld, over. In die dynamiek zat de verdachte in een situatie waarin zij geen andere uitweg zag dan het doden van haar kinderen en van zichzelf. Voorts acht het hof de mogelijkheid aanwezig dat bijwerkingen van paroxetine mogelijk drempelverlagend hebben gewerkt. Het hof acht het echter onaannemelijk dat er sprake is geweest van een onttrekkingssyndroom, acathisie, een serotoninesyndroom, een delier of een toxische psychose. Het hof gaat daarbij uit van het rapport van Van der Werf waaruit volgt dat bij verdachte rondom het ten laste gelegde helemaal geen verschijnselen vermeld zijn die passen bij een dergelijk ziektebeeld. Bovendien moet volgens Van der Werf een paroxetine-intoxicatie vlak voor het ten laste gelegde gezien de gevonden bloedspiegel in het ‘spijtserum’ ook al uitgesloten geacht worden. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft Van der Werf uitgelegd dat de genoemde ziektebeelden zeer alarmerende ziektebeelden zijn met heftige symptomen die artsen niet kunnen ontgaan. Indien hiervan sprake zou zijn geweest dan had dit de artsen bij de spoedeisende hulp zeker moeten zijn opgevallen. Het hof merkt op dat in de letselrapportage opgemaakt door arts en psycholoog R. Meijer, die verdachte op 2 oktober 2013 heeft gezien, niets is opgenomen met betrekking tot een dergelijke vergiftiging of heftig ziektebeeld. [13] Het hof onderschrijft niet – gelet op het voorgaande en gelet op de rapporten van de deskundigen – de stelling van de raadsman dat verdachte zonder het gebruik van paroxetine het ten laste gelegde niet zou hebben begaan.
Het hof verwerpt het verweer.
3.
Opzet
Het hof overweegt dat voor het bewijs van opzet in beginsel mag worden afgegaan op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen. Bepaalde gedragingen zijn namelijk – naar hun uiterlijke verschijningsvorm – zozeer gericht op een bepaald gevolg dat er vanuit mag worden gegaan dat de verdachte het gevolg daadwerkelijk heeft gewild. Een psychische stoornis staat slechts dan aan een bewezenverklaring van opzet in de weg, indien bij verdachte ten tijde van haar handelen ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Hiervan is slechts bij hoge uitzondering sprake.
Het hof is van oordeel dat uit de verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd, blijkt dat zij (tenminste enig) inzicht had in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Verdachte heeft naar eigen zeggen een mes gepakt en daarmee op de keel van elk van haar kinderen een zeer diepe snijwond toegebracht die haar kinderen heeft gedood. Zij heeft het mes gepakt en gebruikt in het besef daarmee haar kinderen dodelijk letsel toe te brengen. Ook uit de uiterlijke verschijningsvorm en de begeleidende omstandigheden kan het vereiste opzet op levensberoving worden afgeleid. Het hof acht het opzet van verdachte op het doden van haar kinderen bewezen.
4.
Voorbedachten rade
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2012:BR2342), HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2013:963), HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2014:2761)).
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' acht het hof in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden zwaarwegend en redengevend.
Verdachte heeft – nadat de kinderthuiszorg weg was – haar sleutelbos uit de keukenlade gepakt en de voordeur op slot gedaan. Verdachte heeft naast het cilinderslot aan de voordeur ook het penslot aan de onderkant van de voordeur op slot gedaan en het gordijn bij de voordeur gesloten. Daarna is verdachte naar de achterdeur gelopen en heeft ze gevoeld of deze deur afgesloten was. Zij heeft de achterdeur vervolgens afgesloten en de sleutel in het slot van de achterdeur laten zitten. In de andere – reeds afgesloten – achterdeur zat de reservesleutel.
Verdachte heeft verklaard dat de andere gordijnen al dicht waren. [14] Getuige [getuige 1] , werkzaam bij [zorgorganisatie] , die op de ochtend van 2 oktober 2013 in de woning was, heeft echter verklaard dat de gordijnen open waren toen zij wegging en dat verdachte en [dochter] haar uitzwaaiden. [15] Ook overbuurvrouw [getuige 3] , woonachtig aan de [adres] , heeft verklaard dat de gordijnen omstreeks 8:30 uur open waren en dat deze omstreeks 09:30 uur weer dicht waren. Zij verklaart tevens dat het gordijn bij de voordeur gesloten was, iets wat verdachte volgens de getuige niet vaker deed. [16] Getuige [getuige 2] , woonachtig aan de [adres] , heeft verklaard dat het haar opviel dat de rolgordijnen – anders dan normaal – helemaal tot aan de vensterbank dicht waren. [17]
Het hof overweegt dat verdachte nadat de kinderthuiszorg weg was niet alleen de deuren, maar ook de gordijnen heeft gesloten. Verdachte heeft alle deuren op een dusdanige manier afgesloten dat de woning van buitenaf niet op een reguliere wijze betreden kon worden, terwijl zij wist dat er later op die dag nog iemand van de kinderthuiszorg langs zou komen en dat haar moeder – die in het bezit was van een sleutel – regelmatig langs kwam.
Verdachte heeft verklaard dat zij vervolgens aan tafel is gaan zitten en een afscheidsbrief heeft geschreven. Op de eettafel werd door verbalisant [verbalisant 3] een brief aangetroffen. [18] De tekst van die brief luidt: “Ik zag geen uitweg meer. Ik wilde niet meer verder. Ik vond het leven moeilijk. Te moeilijk. Te pijnlijk. Ik zag geen geluk meer. Ik vond het leven te zwaar. Vaarwel. [voornaam verdachte] .” [19]
Nadat verdachte de brief heeft geschreven, is ze naar eigen zeggen naar de keuken gelopen en heeft zij het zelfslijpend mes, in de bijbehorende hoes, uit de keukenlade gepakt. Verdachte nam het mes mee en liep naar het kleed waar [dochter] zat te spelen. Ze heeft – alvorens tot haar daden te komen – de hoes van het mes gehaald en daarna [dochter] van het leven beroofd. Verdachte is vervolgens met het mes in haar hand naar [zoon] gelopen. Zij heeft toen ook [zoon] met het mes van het leven beroofd.
Op enig moment moet zij [dochter] ook in de borst gestoken hebben en heeft [dochter] zich tegen het gebruik van het mes verweerd gelet op de aangetroffen afweerletsels aan haar linkerhandje. [20] Gelet op de aard van de verwonding aan de keel is het aannemelijk dat dit heeft plaatsgevonden voordat de keel van [dochter] is doorgesneden.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert het hof dat verdachte voorafgaand aan haar handelen voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat zij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is niet gebleken.
Het hof wijst daarbij tevens op het feit dat verdachte een aantal weken voorafgaand aan het ten laste gelegde een scenario met zowel haar (inmiddels ex-) echtgenoot [voornaam vader] als haar moeder heeft gedeeld, waarin verdachte de droom of de gedachte had dat zij het zelfslijpende mes uit de keuken pakte, de kinderen de keel door zou snijden en zichzelf ook van het leven zou beroven. [21] Dat verdachte zich dit niet meer kan herinneren doet hier, gelet op de verklaringen van [voornaam vader] en haar moeder, niet aan af.
Het hof acht geen contra-indicaties aanwezig die aan het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan.
Door de verdediging is als contra-indicatie een alternatief scenario geschetst. Dit alternatieve scenario, namelijk dat het sluiten van de deuren en gordijnen en het schrijven van de afscheidsbrief uitsluitend betrekking hadden op de gedachte of wens van verdachte zichzelf van het leven te beroven, acht het hof onvoldoende aannemelijk.
Het hof neemt daarbij in overweging dat op woensdagmorgen 2 oktober 2013, anders dan normaal, [dochter] thuis was van school. Ook [zoon] was die dag thuis omdat het zijn 'bijkomdag' was. Beide kinderen waren thuis en afhankelijk van de zorg van hun moeder. Het hof acht het niet aannemelijk en voorstelbaar dat verdachte juist die dag van plan was om slechts zichzelf van het leven te beroven in de nabije aanwezigheid van (in elk geval) [dochter] , terwijl [dochter] , doordat alle deuren op slot waren, niet zou kunnen weglopen en/of hulp zou kunnen zoeken en ook de zeer zorgbehoeftige [zoon] door de wijze van afsluiten van de deuren door anderen niet makkelijk zou kunnen worden bereikt met alle gezondheidsrisico's van dien.
De verdediging heeft in verband met het geschetste alternatieve scenario voorts gewezen op de verklaring van verdachte dat zij besloten had de kinderen om te brengen toen ze naar de keuken liep. Nog los van het feit dat verdachte juist vanwege deze zinsnede deze verklaring bij de politie niet wilde ondertekenen omdat zij die niet juist achtte, trekt het hof hieruit niet de conclusie dat het ombrengen van de kinderen tot die tijd niet mede de bedoeling was, gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden. Ook het standpunt van de verdediging dat het leggen van een doekje over de ogen van de kinderen en het plakken van pleisters op het gezicht/de hals van [dochter] wijst op een impulshandeling, onderschrijft het hof niet. Eerder geven deze handelingen aan dat er mogelijk veel meer tijdsverloop is geweest tussen het doden van de kinderen en haar zelfmoordpoging dan verdachte verklaart, maar dat het een contra-indicatie is voor de voorbedachte raad onderschrijft het hof niet, alleen al niet omdat deze handelingen na het doden van de kinderen hebben plaatsgevonden.
Het hof verwerpt dan ook het alternatieve scenario van de verdediging.
Het hof is – evenals de rechtbank – van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht moord, meermalen gepleegd, bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
een of meer tijdstippen op of omstreeks02 oktober 2013, te Apeldoorn,
(telkens)opzettelijk en met voorbedachten rade haar kind
(eren
)[zoon] en
/of[dochter] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
(telkens
)met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel
en/of halsvan die [zoon] en
/of[dochter]
(door
)gesneden
en/of een of meerdere malen die [zoon] en/of [dochter] met een mes gestoken en/of gesneden, althans getroffenen
/ofdie [dochter] in de borst
, althans in het lichaam heeftgestoken,
althans getroffen,ten gevolge waarvan voornoemde [dochter] en
/of[zoon] zijn
/isoverleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
moord, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich – uitgaande van de rapporten van Van der Werf en Van den Hazel – op het standpunt dat de feiten verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het verdachte niet kan worden aangerekend dat zij de haar verweten feiten pleegde. Verdachte handelde onder invloed van medicatie waardoor zij niet toerekeningsvatbaar was en ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft acht geslagen op de verschillende gedragsdeskundige rapportages die over verdachte zijn opgemaakt. Het hof heeft in het bijzonder gelet op de meest recente rapportages, te weten het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 25 januari 2019 opgemaakt door D.T. van der Werf en het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 30 januari 2019 opgemaakt door T. van den Hazel.
Rapporteur D.T. Van der Werf, psychiater, constateert in het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 25 januari 2019 dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een specifieke neurobiologische ontwikkelingsstoornis (met ook autistische kenmerken) met daarnaast een ziekelijke stoornis in de vorm van recidiverende depressies (ondertussen weer in remissie). Daarnaast speelden er allerlei forse situatieve stressoren. Van der Werf adviseert om het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. Hij merkt daarbij op dat op de voormalige 5-puntenschaal verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar zou worden beschouwd.
Nader gedragskundig gepreciseerd geeft Van der Werf aan dat de depressie bij verdachte gepaard ging met onder meer een disproportioneel sombere stemming en sombere gedachten (en navenant afkalvend alledaags functioneren), die maakten dat verdachte zich na de nodige teleurstellingen en een ervaren hopeloos toekomstperspectief het leven wilde benemen; het was voor haar te zwaar geworden. Evident psychotische verschijnselen zijn hierbij niet onderkend kunnen worden.
De ontwikkelingsstoornis maakte dat verdachte zich bovenmatig sterk identificeerde met haar (sterk) zorgbehoeftige kinderen (zeker haar zoon) op wie ze vanuit ouderlijke plichten (gezien hun zorgbehoefte) al bovenmatig sterk gericht moest zijn. Verdachte identificeerde zich bovenmatig met haar beide kinderen. Verdachte haar eigen zwakke autonomieontwikkeling heeft hierin meegespeeld. De ontwikkelingsstoornis maakt ook dat verdachte moeilijk eigen (en andermans) binnenwereld kan waarnemen en hierover moeilijk kan reflecteren en communiceren. Dat maakt dat ook haar agressieregulatie fragiel ontwikkeld is.
Depressieve symptomen, mentale en fysieke uitputting hebben de zelfcontrole verslechterd. Bovendien is mogelijk dat ook enige medicatie-invloeden de mentale ontregeling hebben verergerd en de zelfcontrole extra hebben verslechterd. Van der Werf merkt op dat het eigenstandig medicatiebeleid van verdachte (het gelijktijdig gebruik van zowel Advil als paroxetine) en mogelijk ook een gebrekkige medicatie-trouw (paroxetine) hieraan in dat geval hebben bijgedragen. Ook heeft verdachte verzuimd om haar omgeving en kort daarvoor ook nog professionele hulpverleners voldoende te informeren over haar suïcidale en filicidale neigingen/gedachten, terwijl ze bovendien wel ervaring had met eerdere suïcidale gedachten (2012) en ook angst voor uitvoering hiervan en het doden van haar kinderen in de maanden voorafgaand aan het ten laste gelegde nog naar derden heeft geventileerd.
Rapporteur T. van den Hazel, klinisch psycholoog, constateert in het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 30 januari 2019 dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van specifieke functiestoornissen, te weten alexithymie (door hem omschreven als ernstige onvermogens in het kunnen uiten en beschrijven van stemming en emoties) en een executieve functiestoornis (onvermogen te plannen), te classificeren als een neurobiologische ontwikkelingsstoornis. Bij verdachte is een gemiddelde begaafdheid vastgesteld, met een disharmonisch ontwikkelingsprofiel. Ten tijde van het ten laste gelegde was er tevens sprake van een depressieve stoornis, in ernstige mate, aanhoudend. De depressieve stoornis leidde tot het ervaren van hopeloosheid, een verminderde interesse, verminderde energie en chronische vermoeidheid, overmatig slapen, psychomotore vertraging, gevoelens van waardeloosheid en tekortschieten, het idee voortdurend overvraagd te worden en een verminderd vermogen tot concentratie. Verdachte stond reeds lange tijd onder een hoge mate van spanning en overbelasting en kende reeds in een langere aanloop tot het ten laste gelegde suïcidale gedachten. Van den Hazel adviseert om verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen. Ter terechtzitting in hoger beroep geeft Van den Hazel aan dat hij wanneer hij de voormalige 5-puntsschaal zou (mogen) hanteren, zou adviseren om verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Nader gedragskundig gepreciseerd geeft Van den Hazel aan dat de ontwikkelingsstoornis, welke niet gediagnosticeerd was, leidde tot een duurzaam onvermogen spanningen en emoties te kennen van zichzelf en onder woorden te kunnen brengen. De ontwikkelingsstoornis werkt door in verdachtes persoonlijkheid, waarin haar beperkte
sensitiviteit voor haar eigen gevoelens, haar gevoeligheid voor spanningen, afhankelijke
en regressieve trekken een belangrijke plaats innemen. Zij is onvoldoende geïndividueerd
en onvoldoende autonoom. Zij probeert te voldoen aan de wensen van anderen volgens
opgelegde sociale scripts, verstandelijk beredeneerd en formeel. Verdachte haar depressie is geïnduceerd door langdurende overvraging en overbelasting en het (meer recente) besef van het beperkte levensperspectief van haar zoon.
Van den Hazel merkt op dat er aanwijzingen zijn dat verdachte, in een toestand van derealisatie en depersonalisatie, haar twee kinderen heeft gedood en zichzelf heeft willen doden, als een gezamenlijke en verlengde zelfdoding. Het doden van de kinderen is volgens hem niet los te zien van deze poging tot zelfdoding, de symbiotische relatie met haar kinderen, de ervaren wanhoop en uitzichtloosheid.
Het hof wijst daarnaast op het Pro Justitia rapport van 7 februari 2014 en het aanvullend Pro Justitia rapport van 17 december 2015. Rapporteurs H.T.J. Boerboom, psychiater, en B. Koudstaal, klinisch psycholoog, hebben destijds geconcludeerd dat er – gezien de problematiek van verdachte en de aanloop tot het ten laste gelegde – minstens sprake is van verminderde, maar mogelijk ook van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Gelet op het bovenstaande, bezien in onderling verband en samenhang, is het hof van oordeel dat het bewezenverklaarde verdachte in een verminderde mate kan worden toegerekend. Nu niet is gebleken dat verdachte het bewezenverklaarde in het geheel niet valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Oplegging van straf en/of maatregel

Vonnis van de rechtbank
In eerste aanleg is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren en is aan haar de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van een bewezenverklaring van moord, meermalen gepleegd, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met het feit dat verdachte door de deskundigen sterk verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht en met de overschrijding van de redelijke termijn. Voorts heeft de raadsman verzocht om aan verdachte niet de terbeschikkingstellingsmaatregel op te leggen.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden – dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de moord op haar weerloze kinderen [zoon] en [dochter] . [zoon] en [dochter] hadden zich veilig moeten kunnen voelen in hun eigen huis en hadden er op moeten kunnen vertrouwen dat ze veilig waren bij hun moeder, dat zij voor hen zou zorgen en dat zij hen zou beschermen. In plaats daarvan heeft verdachte [zoon] en [dochter] op een gruwelijke en gewelddadige wijze om het leven gebracht.
Door haar handelen heeft verdachte aan de vader, grootouders, verdere naaste familie, vrienden en bekenden onnoemelijk veel en onherstelbaar leed toegebracht. Dat ook verdachte de rest van haar leven door zal moeten met het feit dat zij dit haar kinderen heeft aangedaan, maakt dat niet anders.
Ter terechtzitting in hoger beroep hebben de grootouders [familienaam 1] , tante [betrokkene] en de grootouders [familienaam 2] een slachtofferverklaring afgelegd. Deze nabestaanden hebben gesproken over de gevolgen die het door de verdachte gepleegde strafbare feit bij hen teweeg hebben gebracht, waaronder het immense leed dat hen is aangedaan en het gemis dat zij nog steeds ervaren.
Het hof overweegt dat dit soort feiten niet alleen ernstige en traumatische gevolgen voor de nabestaanden veroorzaken, maar ook dat dit soort gewelddadige incidenten binnen de samenleving als bijzonder schokkend worden ervaren en een gevoel van onveiligheid aanwakkeren.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel, dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur passend en noodzakelijk is.
Het hof zal zich voorts uitlaten over de vraag of de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd.
Rapporteur Van der Werf, psychiater, acht in het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 25 januari 2019 de kans op een soortgelijke recidive klein tot nihil indien verdachte zich aan de behandel- en begeleidingsadviezen blijft conformeren. De kans op een nieuwe suïcidepoging is veel reëler aldus Van der Werf. Verdachte heeft moeite om haar eigen gevoelens te onderkennen en zo ook eventuele terugkerende depressies. Van der Werf acht een klinisch forensische-psychiatrische behandeling met daarbij een langdurige ambulant forensische-behandeling aangewezen en adviseert om dit binnen het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden te realiseren. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat verdachte op dit moment nog niet in staat is om haar gevoelens te onderkennen en op het juiste moment adequate en voldoende hulp te vragen. Daar heeft verdachte langdurig begeleiding en ondersteuning bij nodig. Zonder dusdanige begeleiding bestaat het risico dat verdachte weer depressief zou kunnen worden, wat mogelijk kan leiden tot suïcide. Van der Werf acht de kans voor agressie richting andere personen niet groot. Het advies van terbeschikkingstelling met voorwaarden is aldus gebaseerd op de begeleiding en behandeling die verdachte nodig heeft in het licht van gevaar voor suïcide, waarbij hij een dwingend kader aangewezen acht.
Rapporteur Van den Hazel, klinisch psycholoog, stelt in het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 30 januari 2019 dat het risico op herhaling van filicide afwezig is. Het ten laste gelegde vond plaats onder unieke omstandigheden en in het verlengde van het willen plegen van suïcide door verdachte. Het optreden van persoonsgerichte agressie in de nabije toekomst acht hij gering. Het risico op suïcide wordt door Van den Hazel voor de langere termijn ingeschat als matig aanwezig. Van den Hazel acht mede daarom een klinische psychologische en psychiatrische behandeling geïndiceerd. Deze behandeling dient over te gaan in een langdurende ambulante begeleiding in een begeleide woonvoorziening. Als kader voor dit behandeltraject acht Van den Hazel een terbeschikkingstelling met voorwaarden het meest aangewezen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft Van den Hazel dit bevestigd. Van den Hazel geeft aan dat verdachte onvoldoende kan inschatten hoe belastend de druk bij terugkeer in de samenleving kan zijn. Het advies van oplegging van de terbeschikkingstellingsmaatregel is met name gegeven vanuit een behandelperspectief van verdachte, niet zozeer vanuit gevaar voor anderen.
De door beide deskundigen voorgestelde maatregel van terbeschikkingstelling kan uitsluitend worden opgelegd als de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen dit vergen. Voor een terbeschikkingstelling met voorwaarden geldt als aanvullende eis dat de opgelegde gevangenisstraf niet hoger mag zijn dan vijf jaar.
Het gevaarcriterium heeft betrekking op het gevaar voor anderen terwijl uit de Pro Justitia rapportages en de mondelinge toelichtingen hierop blijkt dat er bij verdachte (vrijwel) uitsluitend gevaar is voor zichzelf. Er zijn evenmin andere aanwijzingen voor gevaar voor derden aannemelijk geworden.
Gelet op het voorgaande is het hof, met de advocaat-generaal, van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen niet vereist dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd. Het hof zal deze maatregel dan ook niet aan verdachte opleggen. De noodzakelijk geachte behandeling van verdachte kan in het kader van het penitentiair programma en de voorwaardelijke invrijheidsstelling worden vormgegeven.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar – zoals gevorderd door de advocaat-generaal – passend en geboden is. Het hof weegt daarbij mee dat het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Het hof constateert weliswaar dat de redelijke termijn is overschreden doch verbindt daaraan geen consequenties gelet op de bijzondere omstandigheden in deze zaak, te weten de vele nadere onderzoekswensen en de omvang van het nadere onderzoek.

Beslag

Het strafvorderlijk belang verzet zich niet tegen teruggave aan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven agenda, een aantal losse bladen van de dagregistratie van de thuiszorg en een dagboek. Het hof zal de teruggave van deze voorwerpen aan verdachte gelasten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 27.500,-- (bestaande uit een bedrag van
€ 17.500,-- aan affectieschade en € 10.000,-- aan shockschade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, waarbij door mr. J. van der Burg, advocaat van de benadeelde partij, per e-mail op 13 februari 2019 is medegedeeld dat in hoger beroep de vordering tot vergoeding van de affectieschade wordt ingetrokken. De vordering tot vergoeding van shockschade wordt wel gehandhaafd. Het verzoek tot schadevergoeding wordt aldus gematigd tot een bedrag van € 10.000,--. Ter onderbouwing van het verzoek tot vergoeding van shockschade heeft de advocaat van de benadeelde partij gewezen op een uitspraak van de (toenmalige) rechtbank Arnhem van 16 april 2008 (ECLI:NL:RBARN:2008:BC9632).
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240 en HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8583, NJ 2010/387). Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het ten laste gelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ten laste gelegde is gedood of verwond. Dit geestelijk letsel dient, om uit hoofde van art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voor vergoeding in aanmerking te kunnen komen, in rechte te kunnen worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Met art. 6:106 BW is beoogd vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade slechts in beperkte mate mogelijk te maken, in verband waarmee voor vergoeding van shockschade alleen onder strikte voorwaarden plaats is.
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of er in onderhavig geval sprake is van een rechtstreekse confrontatie met de ernstige gevolgen van het ten laste gelegde. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend.
Het hof stelt voorop dat duidelijk is dat de wijze waarop de benadeelde partij kennis heeft genomen van de dood van haar beide kleinkinderen een onuitwisbare en gruwelijke indruk op haar gemaakt zal hebben.
Zij is op verzoek van de leidinggevende van de kinderthuiszorg naar de woning gekomen en heeft ervaren dat alle deuren van de woning op slot zaten, dat de politie is gebeld en deze de deur heeft opengebroken en dat tenslotte verdachte en beide kinderen in de woning zijn gevonden. De benadeelde partij was de eerste die hoorde dat beide kinderen overleden waren.
Zij is zelf niet in de woning geweest en heeft niet gezien hoe de kinderen door de politie in de woning zijn aangetroffen. De politie heeft er verder voor gezorgd dat zij niet geconfronteerd hoefde te worden met de lichamen van de beide kinderen.
Hoezeer ook begrijpelijk is dat er sprake is van een afschuwelijke ervaring, is er gelet op de feitelijke situatie niet voldaan aan de strikte voorwaarden waaronder een vergoeding van shockschade toegekend kan worden. In zaken waarin er wel shockschade werd toegekend werden de nabestaanden op enigerlei wijze rechtstreeks geconfronteerd met (bezittingen van) hun overleden dierbare(n). Het hof overweegt dat van een dergelijke rechtstreekse confrontatie in onderhavig geval geen sprake is. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een agenda, een aantal losse bladen van de dagregistratie van de thuiszorg en een dagboek.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. A.H. Garos, voorzitter,
mr. F.A.M. Bakker en mr. Z.J. Oosting, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Vugs, griffier,
en op 13 maart 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 13 maart 2019.
De samenstelling van het gerechtshof is als bovenvermeld.
mr. M. van Leent, advocaat-generaal,
mr. I. Vugs, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm van de Nationale Politie | Eenheid Oost-Nederland, Team Recherche Apeldoorn, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2013133919, afgesloten d.d. 28 november 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pagina’s 24-30.
3.Rapport NFI – Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, 22 november 2013, zaaknummer 2013.10.03.054, sectienummer 2013-283.
4.Rapport NFI – Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, 22 november 2013, zaaknummer 2013.10.03.054, sectienummer 2013-284.
5.Proces-verbaal van het eerste verhoor van verdachte, pagina 98.
6.Proces-verbaal van het tweede verhoor van verdachte, pagina 110.
7.Proces-verbaal van het zesde verhoor van verdachte, pagina 146.
8.Proces-verbaal van het derde verhoor van verdachte, pagina 118.
9.Proces-verbaal van het vierde verhoor van verdachte, pagina 128.
10.Proces-verbaal van het tweede verhoor van verdachte, pagina 110-111.
11.Proces-verbaal van het tweede verhoor van verdachte, pagina 112.
12.Brief [naam] , huisarts, van 11 februari 2014, bijlage 5 bij de brief van voormalig raadsman mr. A.H.T. de Haas van 5 maart 2014.
13.Letselrapportage van [verdachte] , geboren: [geboortedag] 1979, BHV: 2013-133919, opgemaakt door dhr. R. Meijer d.d. 6 november 2013, pagina’s 526-537.
14.Proces-verbaal van het derde verhoor van verdachte, pagina 120.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 232.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina 364.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 360.
18.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 30.
19.Bijlage bij het proces-verbaal van het zesde verhoor van verdachte, pagina 152.
20.Rapport NFI – Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, 22 november 2013, zaaknummer 2013.10.03.054, sectienummer 2013-284.
21.Proces-verbaal van verhoor [benadeelde 2] , pagina 168, en proces-verbaal van getuigenverhoor van [getuige 4] afgelegd bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, d.d. 11 juli 2014.