Uitspraak
[Appellant],
de Gemeente,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
“HUUROVEREENKOMST ONBEBOUWDE GROND”, met een contractduur van 17 jaar, en een
“OVEREENKOMST HUURAFHANKELIJK RECHT VAN OPSTAL”(hierna: de huurovereenkomst en de opstalovereenkomst) gesloten.
- Er sprake is van tenminste een mindere mate van gevaar dat in of met de onroerende zaak waar de vastgoedtransactie betrekking op heeft, mede strafbare feiten zullen worden gepleegd;
- Er sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat Huurder in relatie staat tot strafbare feiten; (…).
“er ernstig gevaar bestaat dat met de onroerende zaak waarop de vastgoedtransactie betrekking heeft, strafbare feiten zullen worden gepleegd ex artikel 9, derde lid, onderdeel b, juncto artikel 3 eerste lid van de Wet Bibob”.De redenering die aan dit advies ten grondslag ligt, is als volgt samen te vatten. [Appellant] als bouwbedrijf blijkt nauw samen te werken met een persoon X, die betrokken lijkt bij de feitelijke leiding over het project. Deze X heeft tussen maart 1999 en april 2012 structureel strafbare feiten begaan, waaronder veel geweldsmisdrijven tegen vrouwen. [Appellant] en X staan volgens het LBB tot elkaar in een zakelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3 lid 4 aanhef en onder c van de Wet Bibob.
“om de huurovereenkomst per direct te ontbinden op grond van artikel 36 van de huurovereenkomst, juncto artikel 9 en artikel 3 van de Wet Bibob.”Voorts heeft de Gemeente [Appellant] in de gelegenheid gesteld haar
“zienswijze ten aanzien van deze voorgenomen beslissing te geven.”
“er sprake is van een ernstig gevaar dat in of met de onroerende zaak waarop de vastgoedtransactie betrekking heeft strafbare feiten zullen worden gepleegd (artikel 9, derde lid, onderdeel b van de Wet Bibob).”
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
primairde Gemeente te
subsidiairelke andere voorziening te treffen die de voorzieningenrechter passend acht en die recht doet aan de belangen van [Appellant] , dit alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Gemeente in de proces- en nakosten.
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grieven 1 en 2zijn gericht tegen de door de voorzieningenrechter gehanteerde criteria voor het aannemen van een zakelijk samenwerkingsverband als bedoeld in de Wet Bibob en tegen de voorshandse aanname door de voorzieningenrechter van een dergelijk samenwerkingsverband tussen [Appellant] en X.
grief 3komt [Appellant] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat [Appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de samenwerking met X had verbroken en tegen de overweging dat [Appellant] haar stelling dienaangaande nader had moeten onderbouwen.
grief 4komt [Appellant] op tegen de aanname van de voorzieningenrechter dat sprake is van een ernstig gevaar dat in of met de onroerende zaak waar de huurovereenkomst betrekking op heeft mede strafbare feiten zullen worden gepleegd. Meer in het bijzonder grieft [Appellant] daarbij tegen de aanname van de voorzieningenrechter dat X in het verleden geweldsdelicten heeft begaan jegens vrouwen in de relationele sfeer en de aanname dat de kwetsbare groep raamprostituees als gebruikers van het Nieuwe Zandpad door de huurovereenkomst tussen de Gemeente en [Appellant] gevaar zou lopen.
grief 5komt [Appellant] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het beroep van de Gemeente op de ontbindende voorwaarde ten opzichte van de belangen van [Appellant] naar haar voorlopig oordeel niet onevenredig is.
“van tenminste een mindere mate van gevaar dat in of met de onroerende zaak waar de vastgoedtransactie betrekking op heeft, mede strafbare feiten zullen worden gepleegd”.Artikel 36 van de huurovereenkomst geeft de Gemeente dus het recht een eigen keuze te maken. Weliswaar kent het artikel ook de mogelijkheid van opschorting, maar een verplichting van de Gemeente daartoe onder bepaalde omstandigheden toe over te gaan, ontbreekt. Terecht wijst de Gemeente erop dat het opschorten van haar verplichting om haar wederpartij aldus te dwingen aanvullende voorwaarden in de vorm van het verbreken van de contacten met X op te leggen, juridisch ook op problemen kan stuiten. Een opschortingsrecht is in beginsel immers slechts bedoeld om de ander te dwingen zijn deel van de overeenkomst na te komen (de exceptio non adimpleti contractus) of om een onzekerheid weg te nemen (de onzekerheidsexceptie).