De rechtbank heeft verdachtes beroep op noodweer gehonoreerd en haar beslissing gemotiveerd. Het openbaar ministerie heeft tegen dat oordeel hoger beroep aangetekend. Het heeft daartegen de volgende bezwaren aangevoerd: het is niet aannemelijk dat verdachte handelde ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Er is sprake van een culpa in causa situatie: verdachte ging zelf – in een kennelijke staat van overspannenheid – naar de woning, waarvan hij wist dat het een dealeradres betrof. Verdachte was volgens getuige [getuige 1] ook onder invloed. De rechtbank is vrij eenvoudig voorbijgegaan aan de verklaring van getuige [getuige 2] . De feitelijke toedracht, zoals door verdachte aangevoerd, is niet aannemelijk geworden. Verdachte had zich kennelijk op voorhand voorzien van een kapmes. Verdachte trok zelf een mes op een moment dat de betrekkelijke rust was wedergekeerd. Hierover wordt door zowel getuige [getuige 1] als getuige [getuige 2] verklaard. Uit de verklaring van getuige [getuige 2] en uit de tapgesprekken blijkt dat verdachte meermalen sloeg, terwijl het slachtoffer zich richting de keuken begaf.
In hoger beroep heeft de verdediging opnieuw een beroep gedaan op noodweer(exces).
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat een beroep op noodweer(exces) kan worden uitgesloten indien het voorafgaande gedrag van de verdachte aan de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding - afhankelijk van de omstandigheden van het geval - daartoe aanleiding vormen. Eerst dient echter te worden onderzocht of de voorwaarden voor aanvaarding van het noodweer(exces) verweer zijn vervuld.
Indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer(exces), zal de rechter moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden ingevolge artikel 41, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht ten eerste in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. De vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging – waarmee de proportionaliteits- en subsidiariteitseis tot uitdrukking wordt gebracht – van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beslissing daaromtrent komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval.De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.
Voor de beoordeling van de vraag of er sprake was van noodweer(exces) gaat het hof met de rechtbank uit van de volgende feiten.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de vriend van verdachte (getuige [getuige 1] ) direct na binnenkomst in de woning ruzie kreeg met aangever. Na die ruzie draaide aangever zich om en liep op verdachte af. Verdachte had op dat moment een aardappelschilmesje in zijn handen voor het scheppen van cocaïne. Aangever schopte een tafel in het gezicht van verdachte en zei tegen verdachte dat hij zijn zakken leeg moest maken. Verdachte wilde langs aangever lopen om de woning te verlaten. Aangever stak met zijn mes op verdachte in en verdachte heeft het mes weten af te weren. Hij liep daarbij een wond aan zijn pols op. Verdachte deed een stap naar achteren, keek om zich heen en vond een kleine hakbijl (blijkens een in het procesdossier opgenomen foto een hakmes) op de bank. Verdachte heeft dit hakmes vastgepakt. Vervolgens haalde aangever nog een paar keer uit richting verdachte met het mes. Verdachte heeft aangever toen een klap met het hakmes op zijn voorhoofd gegeven. Verdachte probeerde daarna weg te komen, maar er ontstond een worsteling tussen verdachte en aangever.
Op basis van de stukken stelt het hof, met de rechtbank, vast dat er sprake is geweest van een worsteling tussen aangever en verdachte en dat er een steekincident in de woonkamer heeft plaatsgevonden. Dat steekincident bestond eruit dat verdachte aangever met een hakmes in zijn hoofd heeft gestoken. Aangever heeft daardoor een hoofdwond opgelopen. Daarnaast blijkt uit het dossier dat zowel aangever als verdachte diverse (andere) verwondingen hebben opgelopen.
De verklaringen van verdachte, aangever, getuige [getuige 2] en getuige [getuige 1] over de gebeurtenissen voorafgaand aan de vechtpartij en over de vraag wie de confrontatie heeft opgezocht en als eerste geweld heeft gebruikt, verschillen. Uit de verklaringen van zowel verdachte als getuige [getuige 1] blijkt dat aangever een tafel heeft omgegooid en daarna zwaaiende en stekende bewegingen met een mes heeft gemaakt richting verdachte. Verdachte en getuige [getuige 1] verklaren allebei dat verdachte aangever daarop in het hoofd heeft gestoken om zichzelf te beschermen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat deze verklaringen worden ondersteund door de inhoud van de zich in het dossier bevindende tapgesprekken. In deze tapgesprekken zegt verdachte meerdere malen tegen verschillende personen dat hij aangevallen werd door aangever en dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging. Bovendien worden de verklaringen van verdachte en getuige [getuige 1] ondersteund door de bij verdachte aangetroffen verwondingen.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte over de plaats waar hij zich bevond voordat hij het hakmes pakte nog het volgende verklaard. Verdachte was ingesloten door de tafel, een bank, een stoel en aangever die hem probeerde te steken en ook daadwerkelijk heeft geraakt. Verdachte heeft verder uitgelegd aan de hand van de foto’s van de kamer in het dossier dat de uitgang van de kamer zich bevond op een plaats die hij niet kon bereiken vanuit die positie, omdat met name de tafel en aangever daar aan in de weg stonden. Op grond van de andere informatie die zich in het dossier bevindt acht het hof dit, anders dan het openbaar ministerie, aannemelijk geworden. Het hof is van oordeel dat verdachte zich in een situatie bevond waarin verdachte werd aangevallen, waarbij er geen andere mogelijkheid bestond dan dat hij zich hiertegen moest verdedigen. Dat hij in de gegeven situatie daarvoor een in de woning aanwezig hakmes heeft gebruikt, is naar het oordeel van het hof een proportionele reactie op de situatie.