In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende effectenleaseovereenkomsten tussen [appellant] en Dexia Nederland B.V. [appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de overeenkomst I rechtsgeldig is vernietigd, omdat zijn echtgenote geen toestemming heeft verleend voor het aangaan van deze overeenkomst. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat op 13 november 2000 een effectenleaseovereenkomst is gesloten, die na 120 maanden eindigde met een negatief resultaat. In een brief van 4 december 2001 hebben [appellant] en zijn echtgenote aan Dexia meegedeeld dat zij het leasecontract willen volstorten, wat door het hof wordt geïnterpreteerd als een bevestiging van de overeenkomst. Het hof oordeelt dat de echtgenote van [appellant] alsnog toestemming heeft gegeven, waardoor de vernietiging van de overeenkomst niet kan worden toegewezen. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en de vordering van Dexia om te verklaren dat zij niets meer verschuldigd is aan [appellant] met betrekking tot overeenkomst I toegewezen. De kosten van het hoger beroep zijn voor rekening van [appellant].