ECLI:NL:GHAMS:2015:57

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 januari 2015
Publicatiedatum
19 januari 2015
Zaaknummer
200.118.606/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van aandelenleaseovereenkomsten op grond van art. 1:88 en 1:89 BW door echtgenote; verwerping beroep op verjaring door Dexia

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van aandelenleaseovereenkomsten. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.B. Maliepaard, heeft de vernietiging van de leaseovereenkomsten ingeroepen op basis van de artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek. Dexia Nederland B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, heeft zich verzet tegen deze vernietiging en een beroep gedaan op verjaring. Het hof heeft geoordeeld dat het beroep van Dexia op verjaring niet kan slagen, omdat de appellant voldoende heeft aangetoond dat hij de stelling van Dexia dat het vernietigingsrecht is verjaard, heeft weersproken. Het hof heeft vastgesteld dat de echtgenote van de appellant, [X], schriftelijk toestemming heeft gegeven voor de verlenging van een van de leaseovereenkomsten, wat betekent dat zij niet kan stellen dat zij niet op de hoogte was van de inhoud van de overeenkomst. Het hof heeft geconcludeerd dat de vernietiging van de leaseovereenkomsten doel heeft getroffen, met uitzondering van de eerste overeenkomst, waarvoor de appellant nog een bedrag aan Dexia verschuldigd is. Dexia is veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen de appellant op basis van de vernietigde overeenkomsten heeft betaald, verminderd met de voordelen die hij heeft ontvangen. De kosten van de procedure zijn voor Dexia, die in overwegende mate in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.118.606/01
zaak-/rolnummer rechtbank : 776393 DX EXPL 06-790
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 januari 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
Voor het geding in hoger beroep verwijst het hof naar het op 3 december 2013 in deze zaak uitgesproken tussenarrest en de daarin vermelde stukken.
Ter uitvoering van dat arrest heeft [appellant] getuigen doen horen. Het proces-verbaal van getuigenverhoor bevindt zich bij de stukken.
[appellant] heeft vervolgens nog een memorie na enquête (met producties) genomen en Dexia een nadere memorie (eveneens met producties).
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
In voormeld tussenarrest heeft het hof overwogen dat de grieven 2 tot en met 4 doel treffen omdat, anders dan de kantonrechter heeft overwogen, [appellant] de stelling van Dexia dat het vernietigingsrecht is verjaard voldoende gemotiveerd heeft weersproken. Het hof heeft op grond van de omstandigheid dat betalingen zijn verricht van een en/of-rekening echter wel voorshands bewezen geacht dat [X] (door middel van kennisname van de bankafschriften) voor 7 juni 2002 van de overeenkomsten op de hoogte is geweest. [appellant] is in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren. [appellant] heeft vervolgens zichzelf en [X] als getuigen doen horen.
3.5
[appellant] heeft verklaard dat hij vanaf het begin van het huwelijk alle financiën heeft gedaan. [X] en hij hadden een en/of-rekening en daarnaast was er de zakelijke rekening van zijn eenmansbedrijf. [appellant] heeft verklaard dat [X] heel af en toe wel eens op een giroafschrift keek; als met boodschappen doen de pin het niet deed keek zij wel eens naar het saldo. [appellant] heeft voorts verklaard dat hij de maandelijkse termijnen aan Dexia van de zakelijke rekening deed en dat incidenteel van de en/of-rekening is betaald als hij rood stond op de zakelijke rekening. Dat is misschien twee, drie of vier keer gebeurd, aldus [appellant]. [X] heeft bevestigd dat zij zich niet met de financiën bemoeide, nooit iets met de en/of-rekening deed en heel soms naar een rekeningoverzicht keek, naar het saldo. Dat is volgens haar verklaring misschien een paar keer gebeurd.
3.6
Het hof acht het bewijsvermoeden dat is ontleend aan de en/of-rekening op grond van de afgelegde getuigenverklaringen weerlegd. Dat slechts zeer incidenteel van de en/of-rekening is betaald, is door Dexia niet weersproken. Dit gegeven gevoegd bij de verklaringen van [appellant] en [X] dat [X] zich niet met de financiën bemoeide, alleen soms naar een rekeningafschrift keek en dan ook nog alleen naar het saldo, is voldoende om het voorshands bewijs te ontzenuwen.
3.7
Dexia wijst ter onderbouwing van de door haar gestelde bekendheid bij de [X] op verschillende omstandigheden, maar haar argumenten betreffen in essentie veronderstellingen en aannames. Dat [X] zich het moment van wetenschap niet meer precies herinnert, is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat dit dan voor 7 juni 2002 moet zijn geweest. Ook hetgeen Dexia overigens nog stelt, is niet voldoende om te kunnen vaststellen dat [X] eerder dan 7 juni 2002 daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomsten. De getuigenverklaringen bieden daar ook geen aanknopingspunt voor. Volgens beide getuigen moet het (begin januari) 2003 zijn geweest. De toezending door [appellant] van een jaaropgave van [X] en de afsluitende zin onderaan de begeleidende brief van 21 oktober 2000 “Hopende u hiermee voldoende te hebben ingelicht, verblijven wij” zegt onvoldoende.
3.8
Slotsom is dat het door Dexia gedane beroep op verjaring, wordt verworpen. De vernietiging heeft doel getroffen voor zover deze de overeenkomsten 2 tot en met 4 betreft. In eerste aanleg heeft Dexia aangevoerd dat het beroep op art. 1:88/89 BW in ieder geval geen doel treft voor wat betreft overeenkomst 1 (WinstVerdubbelaar d.d. 17 juli 1997). Deze overeenkomst is op 18 juli 2002 verlengd; de verlengingsovereenkomst is door [X] mede ondertekend. Dit argument van Dexia gaat op. Door de medeondertekening van deze verlengingsovereenkomst, heeft [X] schriftelijk haar toestemming verleend voor het aangaan van de verlengingsovereenkomst. Hierin ligt tevens besloten dat zij alsnog haar toestemming aan de oorspronkelijke overeenkomst heeft verleend. [X] heeft met betrekking tot de verlenging verklaard dat haar man haar een keer zei dat zij iets moest tekenen, dat zij dat heeft gedaan en dat hij er verder niets over zei en zij niets heeft gevraagd. Wat hiervan zij, het ligt op de weg van [X] zich op de hoogte te stellen van de inhoud van de stukken die zij ondertekent. Voor zover zij dit niet heeft gedaan, kan dit niet aan Dexia worden tegengeworpen.
3.9
Dexia dient derhalve terug te betalen hetgeen [appellant] op basis van de overeenkomsten 2 tot en met 4 aan haar heeft betaald (verminderd met de door hem genoten voordelen). [appellant] dient aan Dexia te betalen hetgeen hij nog uit hoofde van overeenkomst 1 verschuldigd is.
3.1
Met de grieven 4 t/m 6 voert [appellant], voor zover nog van belang, aan dat Dexia ook voor overeenkomst 1 had behoren uit te gaan van een onaanvaardbaar zware last.
3.11
Overeenkomst 1 (Winst Verdubbelaar) is gesloten op 17 juli 1997. De kantonrechter is op grond van de berekening zoals neergelegd in bijlage 1 bij het eindvonnis van 21 december 2011 tot de slotsom gekomen dat nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht met betrekking tot deze overeenkomst niet zou hebben uitgewezen dat Dexia [appellant] het aangaan van deze overeenkomst had moeten ontraden wegens de naar redelijke verwachting onaanvaardbaar zware last die daardoor op [appellant] zou worden gelegd. [appellant] voert aan dat de kantonrechter bij de berekening ten onrechte van een te hoog inkomen is uitgegaan en bepaalde posten niet bij de berekening heeft betrokken.
3.12
De kantonrechter is uitgegaan van een netto gezinsinkomen van € 1.324,49 per maand in 1997. Volgens [appellant] was het netto gezinsinkomen in 1997 € 1.301,46 per maand; volgens Dexia € 1.340,43 per maand. In het midden kan blijven van welk inkomen moet worden uitgegaan. Ook als het door [appellant] vermelde inkomen van € 1.301,46 tot uitgangspunt wordt genomen, leidt dit niet tot een onaanvaardbaar zware last, zoals hierna zal blijken.
3.13
[appellant] heeft aangevoerd dat zijn maandelijkse woonlasten in 1997 bestonden uit € 296,22 per maand aan rente en € 271,59 aan aflossing op een tweetal hypothecaire leningen. Hij heeft ter onderbouwing van zijn stellingen een rekeningafschrift (betrekking hebbend op zijn zakelijke rekening op naam van Kobora Aannemersbedrijf) in het geding gebracht. Dexia heeft genoemde bedragen betwist. Zij voert aan dat uit de productie niet blijkt waar de hypothecaire leningen betrekking op hebben, met welk doel zij zijn gesloten en of een aflossingsverplichting bestond. Ook het hof acht de overgelegde productie onvoldoende uitsluitsel geven over bovenvermelde punten en de stelling van [appellant] dat de lasten die uit het rekeningafschrift blijken als zijn woonlasten moeten worden meegerekend daarmee onvoldoende onderbouwd. Het hof zal het door Dexia genoemde, op het biljet van proces, gebaseerde bedrag van € 237,51 in aanmerking nemen, waarvan ook de kantonrechter is uitgegaan.
3.14
[appellant] heeft voorts aangevoerd dat nog rekening dient te worden gehouden met maandelijkse betalingen van € 248,09 ter zake van een doorlopend krediet (factor C) en met bijzondere lasten (factor D), te weten een premie lijfrenteverzekering ad € 63,42 per maand, premies schadeverzekering ad € 119,34 en € 71,04 per maand, premie levensverzekering ad € 20,96 per maand en bijzondere ziektekosten ad € 43,- per maand, in totaal € 317,75 per maand. Dexia heeft een en ander betwist.
3.15
Met betrekking tot de overeenkomst van doorlopend krediet heeft [appellant], zoals ook Dexia aanvoert, slechts verwezen naar het hiervoor al eerder genoemde rekeningafschrift van zijn zakelijke rekening. Stukken waaruit kan worden afgeleid dat het hier verplichtingen van [appellant] privé betreft, zijn niet in het geding gebracht. Het hof zal derhalve geen rekening houden met de door [appellant] genoemde maandelijkse betalingen.
3.16
Voor wat betreft de post bijzondere lasten, geldt het volgende. Ten aanzien van de premie lijfrenteverzekering van € 63,42 per maand en van de premie levensverzekering van € 20,96 per maand, kan niet worden vastgesteld dat de polissen verbonden zijn aan een woninghypotheek en derhalve noodzakelijke verplichtingen vormden voor [appellant] ten tijde van het sluiten van de leaseovereenkomst. Genoemde bedragen dienen daarom niet te worden meegenomen in de hofformule. De premies voor de twee schadeverzekeringen dienen buiten beschouwing te blijven omdat in het Nibudnormbedrag een bedrag voor verzekeringen is opgenomen. Het bedrag aan bijzondere ziektekosten van € 43,- per maand is onvoldoende toegelicht en moet eveneens buiten beschouwing blijven.
3.17
Een en ander leidt tot de volgende berekening.
Besteedbaar inkomen: € 1.301,46 (netto maandinkomen) - € 78,69 (woonlasten boven Nibud) - € 277,38 (verplichtingen leaseovereenkomst) = € 945,39.
Bestedingsnorm: € 741,93 + (0,1 x € 741,93) + 0,15 x (€ 1.301,46 - € 741,93) = € 900,05.
Ook het hof komt met betrekking tot overeenkomst 1 derhalve tot de slotsom dat er niet van kan worden uitgegaan dat het voldoen door Dexia aan haar onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat deze overeenkomst naar redelijke verwachting zou leiden tot een onaanvaardbaar zware financiële last voor [appellant]. Nu [appellant] de berekening van de kantonrechter voor het overige niet heeft betwist, dient hij het op bijlage V bij het vonnis waarvan beroep vermelde bedrag van € 244,73 aan Dexia te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 28 juli 2005.
3.18
Zoals hiervoor al overwogen dient Dexia aan [appellant] terug te betalen hetgeen hij op grond van de overeenkomsten 2 tot en met 4 aan Dexia heeft betaald, te verminderen met hetgeen hij op grond van die overeenkomsten van Dexia heeft ontvangen. Met betrekking tot deze overeenkomsten zal zijn primaire vordering derhalve worden toegewezen, met dien verstande dat de wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang de datum van de inleidende dagvaarding, nu gesteld noch gebleken is dat eerdere ingebrekestelling heeft plaatsgevonden. Dexia zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de door partijen gesloten leaseovereenkomsten genaamd “Legio BespaarPlan”, “WinstVer10Dubbelaar” en “SafeLeasen” met contractnummers 13101735, 76003567 en 77000953 rechtsgeldig op grond van artikel 1:88 en 1:89 BW zijn vernietigd en veroordeelt Dexia aan [appellant] te voldoen al hetgeen door [appellant] aan Dexia op grond van deze leaseovereenkomsten is voldaan, te verminderen met hetgeen [appellant] op grond van de leaseovereenkomsten van Dexia heeft ontvangen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 maart 2006 tot de dag van algehele betaling door Dexia;
veroordeelt [appellant] uit hoofde van de leasovereenkomst genaamd WinstVerdubbelaar met contractnummer 73045835 tot betaling aan Dexia van een bedrag van € 244,73, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf 28 juli 2005 tot de dag van algehele betaling door [appellant];
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 106,- aan verschotten en € 1.200,- voor salaris in conventie en op € 200,- voor salaris in reconventie en in hoger beroep tot op heden op € 773,64 aan verschotten en € 2.682,- voor salaris en op € 205,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, M.M.M. Tillema en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2013.