ECLI:NL:GHARL:2019:11049

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
200.258.731/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over minderjarigen na langdurige zorgmijdend gedrag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, geboren in 2014 en 2015. De moeder, die alleen met het gezag over de kinderen was belast, heeft sinds 2015 te maken met ondertoezichtstelling door de gecertificeerde instelling (GI) en de kinderen zijn sinds 2016 uithuisgeplaatst. De rechtbank Noord-Nederland had eerder op 30 januari 2019 het gezag van de moeder beëindigd en de GI tot voogd benoemd. De moeder heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen deze beschikking, maar het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd.

Het hof overweegt dat de moeder extreem zorgmijdend is en niet beschikbaar of bereikbaar voor de GI, wat heeft geleid tot een onhoudbare situatie voor de kinderen. De belangen van de kinderen staan voorop, en het hof concludeert dat de juridische werkelijkheid moet overeenkomen met de feitelijke situatie. De moeder heeft weliswaar aangegeven dat zij haar kinderen in de toekomst terug wil, maar het hof acht het in het belang van de kinderen om het gezag te beëindigen, gezien de onzekere en onrustige situatie die voortzetting van de maatregelen met zich meebrengt. De beslissing van het hof is in overeenstemming met artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, aangezien de inbreuk op het gezinsleven gerechtvaardigd is in het belang van de gezondheid van de minderjarigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.258.731/01
(zaaknummer rechtbank C/17/163363 / FA RK 18-1206)
beschikking van 17 december 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban te Bergen op Zoom,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

2 [de pleegouders] ,

wonende te [A] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 30 januari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 24 april 2019;
- het verweerschrift van de raad met productie(s);
- het journaalbericht van mr. Remport Urban van 9 mei 2019 met productie(s);
- het journaalbericht van mr. Remport Urban van 21 mei 2019 met productie(s);
- de brief van de GI van 4 november 2019 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 november 2017 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw [B] , ter zitting beëdigd tolk in de Hongaarse taal. Verschenen zijn voorts namens de raad de heer [C] , namens de GI [D] en mevrouw [E] , en de pleegouders, bijgestaan door mevrouw [F] , tolk in de Hongaarse taal (met tolknummer [000] ).

3.De feiten

3.1
De moeder en de heer [G] (verder te noemen: de vader) zijn de ouders van de minderjarigen [de minderjarige1] , geboren [in] 2014 (verder te noemen: [de minderjarige1] ) en [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 (verder te noemen: [de minderjarige2] ). De moeder is alleen met het gezag over de kinderen belast.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 15 juli 2015 onder toezicht van de GI en zijn sinds
februari 2016 uithuisgeplaatst. Zij verblijven vanaf juni 2016 in het netwerkpleeggezin van pleegouders(grootouders moederszijde).
3.3
Uit een nieuwe relatie van de moeder is [de minderjarige3] geboren [in] 2018. [de minderjarige3] is onder toezicht gesteld en verblijft sinds 13 november 2018 in een pleeggezin.
3.4
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd en de GI tot voogd over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
30 januari 2019. Deze beogen het geschil in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het in eerste aanleg geformuleerde verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] af te wijzen.
4.2
De raad heeft verweer gevoerd en het hof verzocht het door de moeder ingestelde hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De GI heeft ter zitting verweer gevoerd en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking gemotiveerd uiteengezet waarom het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dient te worden beëindigd. Na eigen onderzoek komt het hof tot hetzelfde oordeel. De stellingen die door de moeder in hoger beroep naar voren zijn gebracht, zijn al bij de procedure in eerste aanleg aan de orde geweest en door de rechtbank in de bestreden beschikking gewogen en gemotiveerd verworpen. Het hof is het eens met de overwegingen van de rechtbank zoals weergegeven in de laatste twee alinea's van bladzijde 3 en de eerste twee alinea’s op bladzijde 4 van die beschikking. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
5.4
De moeder heeft ter zitting van het hof gesteld dat de gezagsbeëindiging een te vergaande maatregel is in deze situatie en wijst op artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De moeder heeft aangevoerd dat behoud van haar ouderlijk gezag de kinderen niet schaadt omdat ze het gezag nooit heeft misbruikt en dat er regelmatig omgang is tussen haar en de kinderen en daarover communicatie is tussen haar en de GI.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is evenwel duidelijk geworden dat er geen goede samenwerking tussen de moeder en de GI is ontstaan, ook al is er op dit moment een stabiele omgang tussen de moeder en de kinderen en zijn de aanwijzingen van de GI daaromtrent opgevolgd. De moeder was en is in het algemeen niet beschikbaar of bereikbaar voor de GI, is extreem zorgmijdend, is niet ingegaan op het hulpverleningsaanbod en heeft geen enkel vertrouwen in de GI en de raad. Daarom levert voortzetting van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, die bedoeld zijn om toe te werken naar een situatie dat een ouder de verzorging en opvoeding weer (geheel) op zich kan nemen, niets op en is niet meer passend. Het feit dat die maatregelen jaarlijks getoetst moeten worden brengt – zoals de rechtbank terecht heeft overwogen – bovendien onrust en onzekerheid voor de kinderen mee.
Het hof acht het – evenals de raad ter zitting geadviseerd heeft - onder die omstandigheden van belang dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming met de feitelijke werkelijkheid wordt gebracht. Het is naar het oordeel van het hof in het belang van de kinderen de stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie, waar zij zich goed ontwikkelen, te waarborgen door het gezag van de moeder te beëindigen. De wens van de moeder om haar kinderen in de toekomst terug te krijgen is daarbij nog buiten beschouwing gelaten.
De beëindiging van het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vormt weliswaar een inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde gezinsleven en/of privéleven maar die inbreuk is naar het oordeel van het hof gerechtvaardigd in het belang van de gezondheid van de minderjarigen en is noodzakelijk en proportioneel. De beëindiging van het gezag is dan ook niet in strijd met genoemde verdragsbepaling.
5.5
Voor zover de pleegmoeder ter zitting heeft aangegeven dat zij graag de voogdij krijgt over de kinderen, merkt het hof op dat tegen de benoeming van de GI tot voogd geen hoger beroep is ingesteld, zodat dit in onderhavige procedure geen onderwerp van geschil is. Het hof ziet overigens ook geen grond om anders over de voogdij te oordelen en zal ook dat onderdeel van de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 30 januari 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, G.M. van der Meer en M. Weissink, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 17 december 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.