ECLI:NL:GHARL:2019:10945

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
18/00997
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving voor tennis- en golfaccommodatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 december 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de vraag of belanghebbende recht heeft op milieu-investeringsaftrek (MIA) en willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) voor een investering in een tennis- en golfaccommodatie. De Inspecteur van de Belastingdienst had de MIA en Vamil gecorrigeerd, omdat de investering niet voldeed aan de eisen van de Milieulijst 2010. Belanghebbende had een investering van € 881.025 gedaan, maar de aannemer en leveranciers van de gebruikte materialen waren niet gecertificeerd, wat leidde tot de conclusie dat niet aan de duurzaamheidsvereisten was voldaan. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht geen MIA en Vamil had verleend, omdat niet kon worden vastgesteld dat al het gebruikte hout duurzaam was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00997
uitspraakdatum: 17 december 2019
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2018, nummer AWB 16/7415, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is op 4 oktober 2014 over het jaar 2010 de aanslag vennootschapsbelasting (hierna: de Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van negatief € 408.261. Voor dit bedrag is een verliesvaststellingsbeschikking gegeven.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 oktober 2016 de verliesvaststellingsbeschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Tot de stukken van het geding behoort voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2019 te Arnhem. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is opgericht op 28 juli 1995 door de heer [A] .
2.2.
Belanghebbende vormt tezamen met haar dochtervennootschappen [B] B.V., [C] B.V. en [D] B.V. een fiscale eenheid voor de Vpb.
2.3.
[C] (de handelsnaam waaronder de onderneming opereert) bezit sinds 2000 het keurmerk Green Key niveau Goud. Dit is het keurmerk voor milieuvriendelijke bedrijven in de recreatiesector.
2.4.
[B] B.V. heeft in 2010 een bedrag van € 881.025 geïnvesteerd in een nieuwe tennis- en golfaccommodatie in [Z] . Voor de bouw van de accommodatie is aannemer [E] B.V. (hierna: [E] ) ingeschakeld. [E] had ten tijde van de bouw geen FSC- of PEFC-certificaat. De plafondplaten van de accommodatie zijn door [F] Gmbh (hierna: [F] ), via [G] , geleverd. Voor de kozijnen is Western Red Cedar hout (hierna: WRC) gebruikt, dat voor een bedrag van € 3.753,64 exclusief omzetbelasting is geleverd door [H] B.V. (hierna: [H] ). Dit hout had ten tijde van de bouw geen FSC- of PEFC-label.
2.5.
[G] is vanaf juli 2011 FSC- en PEFC gecertificeerd. [H] heeft op 20 januari 2011 het PEFC-certificaat en op 25 januari 2013 het FSC-certificaat ontvangen. [F] heeft op 1 september 2011 het PEFC-certificaat voor plafondplaten ontvangen. Op dit certificaat is onder meer het volgende vermeld:
“Dieses Zertifikat bestätigt, dass das Verfahren für die Produktion von
Holzwolle-Dämm- und Akustikplatten
hergestellt durch
[F] GmbH
[I]
(….)”.
2.6.
Belanghebbende heeft de investering in de tennis- en golfaccommodatie op 31 maart 2010 aangemeld bij Agentschap NL (thans: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) onder vermelding van code B 1004 van de Milieulijst milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen 2010 (hierna: de Milieulijst 2010).
2.7.
Agentschap NL, onderdeel NL Milieu en Leefomgeving, heeft op 17 mei 2011 de investering beoordeeld en geconcludeerd dat de investering niet voldoet aan de eisen van code B 1004 van de Milieulijst 2010. Hiervoor zijn (samengevat) de volgende redenen aangevoerd:
- [E] is een niet-gecertificeerde aannemer;
- uit het certificaat van de door [G] geleverde plafondplaten blijkt niet dat er duurzaam hout volgens TPAS (Timber Procedure Assessment System) is gebruikt;
- de oorsprong van een deel van het toegepaste hout (WRC) is niet onderbouwd, waardoor niet controleerbaar is of dit duurzaam hout betreft.
Op basis van de uitkomst van de controle heeft Agentschap NL geadviseerd om de investering niet in aanmerking te laten komen voor de milieu-investeringsaftrek (hierna: MIA) en willekeurige afschrijving milieu-investeringen (hierna: Vamil).
2.8.
Belanghebbende heeft over het jaar 2010 aangifte Vpb gedaan naar een belastbaar bedrag van negatief € 1.576.077. In deze aangifte heeft belanghebbende vanwege de investering in de golf- en tennisaccommodatie een MIA geclaimd van € 308.359 en een bedrag van € 859.457 aan Vamil in aftrek gebracht.
2.9.
Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur de door belanghebbende geclaimde MIA en Vamil gecorrigeerd.
2.10.
In de bezwaarfase heeft belanghebbende een certificaat overgelegd afgegeven op 1 januari 2010 waarin het volgende is vermeld:
“Dieses Zertifikat bestätigt, dass das Verfahren für die Produktion oder den Handel von
Sägerundholz - Industrierundholz - Sägenebenprodukte
hergestellt oder gehandelt durch
[J]
GmbH
[K]
(….)”.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op MIA en Vamil voor de investering in de tennis- en golfaccommodatie. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende voldoet aan de eisen van de Milieulijst 2010.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vaststelling van het verlies voor het jaar 2010 op € 1.576.077. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende kan in beginsel in aanmerking komen voor de MIA en Vamil op grond van artikel 8, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in samenhang met artikel 3.31 en artikel 3.42a van de Wet IB 2001, bij investering in aangewezen milieu-bedrijfsmiddelen (milieu-investeringen). In artikel 3.31, lid 2 en artikel 3.42a, lid 2 van de Wet IB 2001 is bepaald dat de milieu-investeringen worden aangewezen bij ministeriële regeling. Dit is, voor zover hier relevant, gebeurd in de Milieulijst 2010, die als bijlage bij de ‘Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009’ is gevoegd. Op grond van artikel 3.39 van de Wet IB 2001 is het tijdstip waarop voor de investering in een bedrijfsmiddel verplichtingen zijn aangegaan bepalend voor het antwoord op de vraag welke regels van toepassing zijn. Daarom is in het onderhavige geval de Milieulijst 2010 van toepassing.
4.2.
In de Milieulijst 2010 zijn alle bedrijfsmiddelen opgenomen die in aanmerking komen voor de MIA en/of Vamil. Belanghebbende heeft een investering van € 881.025 gemeld voor code B 1004 van de Milieulijst 2010.
4.3.
Onder code B 1004 is de investering in een nieuw gebouw voor gecertificeerde dienstverlening opgenomen. Daarin staat het volgende:
“B 1004. Nieuw gebouw of (mobiel) verblijf voor gecertificeerde dienstverlening of productie
a.bestemd voor: het verlenen van milieuvriendelijke diensten of het produceren van milieuvriendelijke producten, niet zijnde glastuinbouwproducten, met of in een nieuw gebouw of (mobiel) verblijf,
- voor bedrijven waarbij de dienstverlening of productie voldoet aan de eisen van Blauwe Vlag, Europees Ecolabel, Milieukeur, Skal of Green Key, niveau goud,
- waarbij het aangeschafte hout dat verwerkt wordt in het gebouw duurzaam is, wat blijkt uit certificering van de gehele keten van houtproductie tot en met het eindproduct, waarbij gebruik gemaakt is van goedgekeurde houtsoorten die staan op de positieve lijst van TPAS (Timber Procedure Assessment System),
(…)”.
4.4.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1355, ten aanzien van het gebruik van niet-gecertificeerd hout als volgt geoordeeld:
“ (…)
Het Hof heeft geoordeeld dat het in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever is om MIA niet toe te passen ingeval bij de investering ter zake waarvan MIA wordt verzocht niet uitsluitend gecertificeerd hout is verwerkt. Aangezien vaststaat dat dat bij de investering niet uitsluitend gebruik is gemaakt van gecertificeerd hout, heeft de Inspecteur terecht geen MIA verleend voor de investering, aldus het Hof.
(…)
2.3.1.
Ingevolge artikel 3.42a, leden 1 en 2, van de Wet IB 2001 in samenhang gelezen met de artikelen 1a en 2 van de Aanwijzingsregeling wordt MIA verleend voor investeringen in bedrijfsmiddelen of onderdelen daarvan, die zijn opgenomen in de Milieulijst. De onderhavige investering betreft een investering in een “nieuw gebouw voor gecertificeerde dienstverlening” als bedoeld in onderdeel B 1004 respectievelijk onderdeel B 1026 van de Milieulijst. In deze onderdelen is als voorwaarde om te worden aangemerkt als bedrijfsmiddel in de hiervoor bedoelde zin onder meer geformuleerd dat “het aangeschafte hout dat verwerkt wordt in het gebouw duurzaam is”.
2.3.2.
De MIA heeft ten doel langs fiscale weg investeringen in bedrijfsmiddelen te bevorderen die van belang zijn voor de bescherming van het Nederlandse milieu (zie Kamerstukken II 1997/98, 25 810, nr. 2, blz. 86). In het licht van deze doelstelling moet, bij gebrek aan aanwijzingen in andere richting, de hiervoor in 2.3.1 omschreven voorwaarde aldus worden uitgelegd dat al het aangeschafte hout dat verwerkt wordt in het gebouw duurzaam is. Het hiervoor in 2.2.1 weergegeven oordeel van het Hof is dus juist, zodat de daartegen gerichte klacht faalt. Aangezien tussen partijen vaststaat dat de investering niet aan deze voorwaarde voldoet, is voor toekenning van MIA op grond van een belangenafweging of een redelijke wetstoepassing geen plaats. De klachten falen ook in zoverre.
(…)”.
4.5.
In het onderhavige geval heeft de Agentschap NL geadviseerd om de investering niet in aanmerking te laten komen voor de MIA en Vamil op grond van de argumenten onder onderdeel 2.7.
4.6.
Belanghebbende betoogt dat zij voor de volledige investering recht heeft op MIA en Vamil. Belanghebbende voert in hoger beroep het volgende aan. [C] bezit het keurmerk Green Key niveau Goud. Het is een keurmerk dat zware eisen stelt aan een onderneming. De nadruk van de gehele bedrijfsvoering van de onderneming ligt dan ook op milieuvriendelijk handelen. Bij investeringen wordt gekozen voor de meest milieuvriendelijke en innovatieve variant. Ten onrechte heeft de Inspecteur volgens belanghebbende bij het opleggen van de aanslag slechts verwezen naar het advies van Agentschap NL. In plaats daarvan had hij de feiten en omstandigheden zelfstandig moeten beoordelen. Uit het advies volgt dat aan enkele onderdelen van de Milieulijst 2010 niet is voldaan. Daar stelt belanghebbende het volgende tegenover. Dat producten zijn afgeleverd bij een niet- gecertificeerde aannemer, in casu [E] , maakt nog niet dat er sprake is van het doorbreken van de keten van houtproductie tot en met eindproduct. De aannemer had ten tijde van de bouw van de tennis- en golfaccommodatie, slechts één project en geen voorraad. Bovendien zou de aannemer weten dat er alleen gecertificeerd hout gebruikt mocht worden. Volgens belanghebbende zou daaruit volgen dat er geen redenen zijn voor de aannemer om hiervan af te wijken. Met betrekking tot de gebruikte plafondplaten en het toegepaste WRC verwijst belanghebbende naar de informatie die opgenomen is in de bijlagen bij het beroepschrift bij de Rechtbank. Hieruit zou blijken dat al het gebruikte hout duurzaam hout betreft.
4.7.
De Inspecteur is van mening dat de investering in de tennis- en golfaccommodatie niet in aanmerking komt voor de MIA en/of Vamil, aangezien belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden benoemd in de Milieulijst 2010 onder code B 1004 (zie voor de voorwaarden onderdeel 4.3). Voorts wijst de Inspecteur op de strikte uitleg van de Hoge Raad in zijn uitspraak van 8 juli 2016, genoemd onder onderdeel 4.4. Belanghebbende voldoet volgens de Inspecteur niet aan het criterium. Belanghebbende heeft een niet-gecertificeerde aannemer ingeschakeld. De leveranciers van de plafondplaten en de kozijnen waren ten tijde van de aanschaf eveneens niet gecertificeerd. En de plafondplaten en de kozijnen zijn ten tijde van de ingebruikname van het gebouw niet voorzien van een certificaat.
4.8.
Uit de wet en de bijbehorende regelingen in samenhang met de uitspraak van de Hoge Raad van 8 juli 2016 volgt dat voor de toepassing van de MIA en Vamil een strikt criterium wordt gehanteerd. Uit de Milieulijst 2010 onder code B 1004 volgt dat de duurzaamheid van het hout, dat wordt verwerkt in het gebouw, dient te blijken uit de certificering van de gehele keten van houtproductie tot en met het eindproduct. Betwijfeld kan worden of bij niet-gecertificeerd hout nog, zoals belanghebbende voorstaat, voor een zelfstandige beoordeling van de duurzaamheid plaats is bezien in het licht van de wettelijke bepalingen en voormelde uitspraak van de Hoge Raad. Maar ook indien de Inspecteur die zelfstandige beoordeling wel kan maken is het Hof van oordeel dat met wat belanghebbende heeft aangevoerd, niet is komen vast te staan dat al het hout dat is gebruikt voor de bouw van de tennis- en golfaccommodatie als duurzaam moet worden aangemerkt. De enkele verklaring van belanghebbende dat de niet-gecertificeerde aannemer [E] uitsluitend duurzaam hout heeft gebruikt is in dat geval onvoldoende. Verder ontbreekt een sluitende verklaring omtrent de duurzaamheid van de plafondplaten van [F] . Belanghebbende heeft een certificaat aangeleverd van [F] met een ingangsdatum van 1 september 2011, waaruit niet valt op te maken of dat certificaat tevens van toepassing was ten tijde van de in de tennis- en golfaccommodatie verwerkte plafondplaten. Het certificaat genoemd in 2.10 heeft volgens belanghebbende ook betrekking op het door [F] geleverde hout, maar dit certificaat ziet, blijkens de omschrijving, niet op plafondplaten en is afgegeven aan een andere ondernemer. Belanghebbende stelt dat deze ondernemer de leverancier was van de grondstoffen van [F] maar dat blijkt verder nergens uit. Wat betreft de kozijnen waarvoor WRC is gebruikt, ontbreekt de certificering eveneens. De verklaring van de leverancier dat dit hout ‘afkomstig [is] van de westkust van Canada, een land welk niet bekend staat en stond om de illegale houtkap’ acht het Hof in dit verband te algemeen. Aangezien, gelet op het voorgaande, niet kan worden vastgesteld dat het niet-gecertificeerde hout toch duurzaam is, wordt niet voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de MIA en Vamil.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, mr. P.C. van der Vegt en mr. M.M. de Werd, in tegenwoordigheid van mr. I.H.M. Fluitsma als griffier.
De beslissing is op in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 december 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.