ECLI:NL:GHARL:2019:10863

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
200.236.286
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechter in geschil over distributieovereenkomst tussen Canson SAS en Koninklijke Talens B.V.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om de vraag welke rechter bevoegd is om kennis te nemen van een geschil tussen Canson SAS, een vennootschap naar Frans recht, en Koninklijke Talens B.V., een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd in Nederland. De zaak is ontstaan na de beëindiging van een langdurige distributieovereenkomst tussen partijen, waarbij Canson de samenwerking met Talens heeft opgezegd. Talens heeft Canson gedagvaard voor de rechtbank Gelderland, waarbij zij schadevergoeding vordert wegens het opzeggen van de distributierelatie zonder een redelijke opzegtermijn in acht te nemen. Canson heeft zich echter beroepen op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter, stellende dat er een forumkeuze is gemaakt voor de Franse rechter in de distributieovereenkomst uit 1997. Het hof heeft in zijn tussenuitspraak de feiten en de procedure in eerste aanleg besproken, waarbij het hof de argumenten van beide partijen heeft belicht. Canson stelt dat de distributieovereenkomst stilzwijgend is verlengd en dat de Franse rechter bevoegd is, terwijl Talens aanvoert dat er na de expiratiedatum van de overeenkomst geen wilsovereenstemming over een nieuwe forumkeuze is geweest. Het hof heeft besloten om een deskundige te benoemen om te adviseren over het toepasselijke recht en de geldigheid van het forumkeuzebeding, en heeft verdere beslissingen aangehouden in afwachting van dit advies.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.236.286
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 325111)
arrest van 17 december 2019
in de zaak van
de vennootschap naar Frans recht
Canson SAS,
gevestigd te Annonay (Frankrijk),
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde, verzoekster in het incident,
hierna: Canson,
advocaat: mr. T. Stouten,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Koninklijke Talens B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres, verweerster in het incident,
hierna: Talens,
advocaat: mr. J.W.B. van Till,

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis in het incident van 20 december 2017 dat de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft gewezen. In het tussenvonnis van 10 januari 2018 heeft de rechtbank op verzoek van Canson bepaald dat tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 28 februari 2018,
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord,
- de pleidooien van 21 november 2019 overeenkomstig de pleitnotities van de advocaten van Canson en Talens. Hierbij is akte verleend van de stukken (productie 3) die bij bericht van 6 november 2019 door mr. Stouten namens Canson zijn ingebracht.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.8 van het vonnis in incident van 20 december 2017 (hierna: het vonnis).

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
In deze zaak gaat het om het volgende. Vanaf 1997 tot begin 2017 is Talens als exclusieve distributeur van Canson voor Nederland opgetreden. In maart 2017 heeft Canson de distributie-relatie met Talens met ingang van 1 april 2017 beëindigd. In verband daarmee heeft Talens Canson in september 2017 gedagvaard voor de rechtbank Gelderland. In deze procedure vordert Talens schadevergoeding van Canson vanwege het opzeggen van de langdurige distributierelatie zonder het in acht nemen van een redelijke opzegtermijn.
Canson heeft zich beroepen op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter. Zij wijst daarbij op een forumkeuze-beding dat is opgenomen in de tussen partijen van 1997 tot en met 2001 geldende schriftelijke distributieovereenkomst, waarin is vastgelegd dat de Franse rechter bevoegd is van geschillen tussen partijen kennis te nemen en deze dient te beoordelen naar Frans recht. Op basis daarvan is volgens Canson de Franse rechter bevoegd van dit geding kennis te nemen en niet de Nederlandse rechter. Talens heeft zich daartegen verweerd door er op te wijzen dat de schriftelijke distributieovereenkomst op 31 december 2001 is geëindigd en dat partijen weliswaar daarna de handelsrelatie tot april 2017 hebben voortgezet, maar zonder dat een (nieuwe) forumkeuze is overeengekomen.
3.2
De rechtbank heeft in het vonnis het beroep van Canson op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank werkt het forumkeuze-beding uit de overeenkomst van 1997 niet door in de daarop volgende (niet schriftelijk vastgelegde) handelsrelatie en is niet gesteld of gebleken dat partijen een nieuwe forumkeuze voor de Franse rechter zijn overeengekomen.
3.3
Canson is het niet eens met het vonnis van de rechtbank en heeft tussentijds hoger beroep ingesteld. De twee grieven die Canson aanvoert lenen zich voor gezamenlijke behandeling en beogen het geschil over de bevoegde rechter in volle omvang aan het hof voor te leggen.
argumenten van partijen
3.4
Volgens Canson is het Franse recht van toepassing op grond van artikel 13.2 van de distributieovereenkomst in samenhang met artikel 3 lid 1 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst van 19 juni 1980, Trb. 1980, 156 (hierna: EVO). Volgens Canson brengt het Franse recht met zich dat de schriftelijke distributieovereenkomst stilzwijgend is verlengd omdat partijen hun handelsrelatie ongewijzigd hebben voortgezet na de expiratiedatum van de schriftelijke distributieovereenkomst. Naar Frans recht heeft deze nieuwe overeenkomst dezelfde voorwaarden als de oorspronkelijke overeenkomst, zij het dat deze nieuwe overeenkomst geldt voor onbepaalde tijd. Volgens Franse wetgeving en jurisprudentie is een clausule, waarin staat dat een overeenkomst automatisch eindigt na verloop van een bepaalde tijd, onvoldoende om stilzwijgende vernieuwing van de overeenkomst uit te sluiten, aldus Canson. Canson onderbouwt haar stellingen met een rapportage van de door haar ingeschakelde professor [A] , deskundige op het gebied van dit onderdeel van het Franse recht. Canson zoekt voorts aansluiting bij het arrest van het HvJ EG in de zaak Iveco/Van Hool (HvJ EG 11 november 1986, ECLI:EU:C:1986:423) en meer in het bijzonder op de volgende passage (onder punt 10) van dat arrest:
“Artikel 17 van het Verdrag van 27 september1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd, dat wanneer een schriftelijke overeenkomst die een forumclausule bevat en die bepaalt dat zij enkel schriftelijk kan worden verlengd, verstreken is, doch verder tot juridische grondslag heeft gediend voor de voortgezette contractuele relaties tussen de partijen, die forumclausule aan de in genoemd artikel gestelde vormvereisten voldoet indien volgens het toepasselijke recht de partijen de oorspronkelijke overeenkomst geldig konden
verlengen zonder de schriftelijke vorm in acht te nemen, of, zo dit volgens het toepasselijke
recht niet mogelijk was, één der partijen de clausule of het geheel van stilzwijgend overgenomen bepalingen waarvan zij deel uitmaakt, schriftelijk heeft bevestigd, zonder dat de andere partij, die deze bevestiging heeft ontvangen, zich daartegen heeft verzet.”
Canson komt op basis daarvan tot de slotsom dat de handelsrelatie tussen partijen vanaf 2002 tot april 2017 (en daarmee dit geschil) nog steeds wordt beheerst door de bepalingen van de schriftelijke distributieovereenkomst van 26 februari 1997. Deze overeenkomst bevat een forumkeuze voor de Franse rechter. Hierdoor is volgens Canson de Nederlandse rechter onbevoegd.
Talens voert verweer. Volgens Talens is na de expiratiedatum nimmer sprake geweest van wilsovereenstemming over een forumkeuze voor de Franse rechter. Uit de bewoordingen van artikel 10.1 van de distributieovereenkomst volgt juist dat deze overeenkomst na de expiratiedatum (31 december 2001) niet langer als juridische basis voor de samenwerking tussen partijen tot 2017 had te gelden. Bij gebreke van een uitdrukkelijk overeengekomen forumkeuze, is de Nederlandse rechter bevoegd op grond het bepaalde in van artikel 7 lid 1 sub b van Verordening (EU) nr. 1215/2012, aldus Talens.
juridisch kader
3.5
De vraag of de Franse dan wel de Nederlandse rechter bevoegd is van het door Talens ingeleide geschil kennis te nemen, wordt onder meer geregeld door de bepalingen van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de ten uitvoerlegging van de beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals laatstelijk gewijzigd op 26 november 2014 (PbEU 2015, L54), hierna te noemen: de herschikte Verordening. De herschikte Verordening is krachtens het bepaalde in artikel 66 van toepassing op rechtsvorderingen die vanaf 10 januari 2015 zijn ingeleid, zoals dit geschil waarin de dagvaarding in september 2017 is aangebracht.
De herschikte Verordening bepaalt, voor zover voor de beoordeling van dit geschil relevant:
Considerans onder 20:
“Of een forumkeuzebeding ten gunste van het gerecht of de gerechten van een bepaalde lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft, dient te worden bepaald door het recht van die lidstaat, met inbegrip van het conflictenrecht van die lidstaat.”
Artikel 7 lid 1:
“Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
1. a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
b) voor de toepassing van deze bepaling is, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:
  • voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden;
  • voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;(…)”
Artikel 25:
“1. Indien de partijen, ongeacht hun woonplaats, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd, tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. De overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:
a)
hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;
b)
hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;
c)
hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.
2. Als ’schriftelijk’ wordt tevens elke elektronische mededeling aangemerkt, waardoor de overeenkomst duurzaam geregistreerd wordt.
(…)
5. Een beding tot aanwijzing van een bevoegd gerecht dat deel uitmaakt van een overeenkomst, wordt aangemerkt als een beding dat los staat van de overige bepalingen van de overeenkomst.
De geldigheid van het beding tot aanwijzing van een bevoegd gerecht kan niet worden bestreden op grond van het enkele feit dat de overeenkomst niet geldig is.”
3.6
De in artikel 25 lid 1 sub a van de herschikte Verordening bedoelde overeenkomst verlangt volgens vaste rechtspraak van het HvJ EU dat de aangezochte rechter verplicht is te onderzoeken of tussen partijen wilsovereenstemming bestaat. Daarbij draagt het HvJ EU de aangezochte rechter op na te gaan of het forumkeuzebeding daadwerkelijk het voorwerp is geweest van wilsovereenstemming tussen partijen, die duidelijk en nauwkeurig tot uiting moet komen, waarbij de vormvereisten van artikel 25 lid 1 van de herschikte Verordening er in dat verband toe strekken te waarborgen dat de wilsovereenstemming inderdaad vaststaat (HvJ EU 8 maart 2018, ECLI:EU:C:2018:173). Het begrip wilsovereenstemming moet daarbij verdragsautonoom worden uitgelegd en de voorwaarden van artikel 25 moeten aldus het HvJ EU in zijn arrest van 8 maart 2018 (punt 24) strikt worden uitgelegd.
De materiele geldigheid van het forumkeuzebeding dient volgens artikel 25 lid 1, gelezen in samenhang met punt 20 van de considerans bij de herschikte Verordening, te worden bepaald door het recht van de lidstaat van de als bevoegd aangewezen rechter, met inbegrip van het conflictenrecht van die lidstaat.
De zinsnede in artikel 25 lid 1 “
tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft”kwam niet voor in de voorlopers van de herschikte Verordening (Verordening (EG) nr. 44/2001 en het EEX-Verdrag).
3.7
De materiële geldigheid van het forumkeuzebeding, waaronder naar het oordeel van het hof, naast nietigheden wegens strijd met openbare orde, openbare zeden en wilsgebreken, ook contractenrechtelijke aspecten als aanbod en aanvaarding (juist ook in het licht van de door het HvJ EU in het geval van een forumkeuze vereiste duidelijk en nauwkeurig tot uitdrukking komende wilsovereenstemming) moeten worden begrepen, wordt aldus beheerst door het recht dat volgens het conflictenrecht van het gekozen forum op die overeenkomst van toepassing is. Een forumkeuzebeding valt buiten het (materiële) toepassingsgebied van het EVO (artikel 1 lid 2 sub d), zodat de geldigheid van een forumkeuzebeding in dit geval wordt beheerst door het door nationale conflictenrecht van de aangewezen rechter te bepalen toepasselijk recht.
3.8
Voor dit geschil betekent dat het volgende. Partijen verschillen van mening over de geldigheid van het in artikel 13.2 van de overeenkomst opgenomen forumkeuzebeding, waarin de Franse rechter als bevoegde rechter is aangewezen. Of de overeenkomst uit 1997 met inbegrip van het forumkeuzebeding, voortduurt zoals door Canson bepleit, dan wel dat aan de overeenkomst een definitief einde is gekomen op 31 december 2001, op basis van het bepaalde in artikel 10 lid 1 van de overeenkomst, zoals Talens bepleit, dient in dit geval dus te worden bepaald aan de hand van het toepasselijk recht, dat volgens Frans commuun verwijzingsrecht op dat beding van toepassing is.
Het hof verwerpt de stelling van Canson dat in dit geval op grond van het arrest van het HvJ EU inzake Iveco/Van Hool (t.a.p.) reeds nu kan worden geconcludeerd dat Frans recht van toepassing is op de vraag of het forumkeuzebeding in artikel 13.2 van de overeenkomst nog geldig was voor de door partijen van 2002 tot 2017 voortgezette handelsrelatie. Met dat arrest heeft het HvJ EG uitleg gegeven aan artikel 17 van het EEX-Verdrag, een voorloper van de toepasselijke herschikte Verordening. Dat Verdrag kende echter niet de regel over de materiële geldigheid van het forumkeuzebeding, zoals deze thans in artikel 25 lid 1 van de herschikte Verordening is opgenomen. Datzelfde geldt voor artikel 23 van Verordening (EG) nr. 44/2001, de directe voorloper van de herschikte Verordening.
Daarnaast volgt uit het Iveco/Van Hool arrest naar het oordeel van het hof niet zonder meer dat het HvJ EG met de zinsnede “toepasselijk recht” uit punt 7, 8 en 10 van dat arrest het in de overeenkomst gekozen recht heeft bedoeld, zoals Canson bepleit. Evenmin gaat het hof mee in de door Talens en de rechtbank gevolgde redenering dat met de in artikel 10 lid 1 genoemde expiratiedatum aan het forumkeuzebeding in dit geval, waarin partijen de handelsrelatie tot 2017 op dezelfde wijze hebben voortgezet, hoe dan ook geen werking mee toekomt. Naar het oordeel van het hof zal die vraag moeten worden beoordeeld aan de hand van het toepasselijk recht, dat volgens Frans conflictenrecht op dat beding van toepassing is.
3.9
Nu partijen het hof niet hebben voorgelicht over de vraag welk recht volgens het Frans conflictenrecht op het forumkeuzebeding en de (bestreden) geldigheid daarvan van toepassing is, is het hof voornemens zich terzake door een deskundige te laten voorlichten.
3.1
Het hof is voornemens daartoe als deskundige te benoemen Dr. [B] van de Stichting Internationaal Juridisch Instituut te Den Haag en haar de volgende vragen voor te leggen:
Welk recht is naar Frans conflictenrecht van toepassing op de beoordeling van de geldigheid van het forumkeuzebeding?
Indien het antwoord op vraag 1 Frans recht is: beheerst het forumkeuzebeding uit artikel 13.2 van de overeenkomst uit 1997 naar Frans recht de handelsrelatie zoals die tussen 2002 en 2017 tussen partijen heeft bestaan?
Kunt u, voor zover relevant voor de beantwoording van vraag 2, ingaan op het rapport van professor [A] ?
Zijn er daarnaast op basis van uw deskundigheid andere opmerkingen die u wilt maken en die u relevant acht voor de beslissing van het hof?
Het door de voorgenomen deskundige in rekening te brengen voorschot bedraagt nihil. Het uurtarief van [B] bedraagt (in 2020): € 275,- per uur exclusief btw. Haar kosten zullen uiteindelijk ten laste worden gebracht van de partij die ten aanzien van de bevoegdheid door het hof in het ongelijk wordt gesteld.
3.11
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om zich uit te laten over de voorgestelde persoon van de te benoemen deskundige, over de aan deze te stellen te vragen en over de hoogte van haar vergoeding. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen voor het nemen van een akte, gelijktijdig door beide partijen. Indien een van partijen (of beide) niet kan (kunnen) instemmen met de door het hof voorgestelde deskundige, verzoekt het hof partijen tijdig met elkaar in overleg te treden en zo mogelijk gezamenlijk een persoon voor te dragen. Indien partijen daarover overeenstemming kunnen bereiken, kunnen zij daarvan bij de gelijktijdig te nemen akte mededeling doen aan het hof.
3.12
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden in afwachting van de voorgenomen opdracht aan de deskundige.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van
21 januari 2020voor akte uitlating aan de zijde van beide partijen zoals bedoeld in rechtsoverweging 3.11;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M. Evers, D. Stoutjesdijk en J.G.J Rinkes en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 december 2019.