In deze zaak, die zich afspeelt tussen de voormalige echtgenoten [geïntimeerde] en [B], gaat het om een lening van € 89.276,- die door [B] aan de vennootschap Artip B.V. is verstrekt voor de bouw van een zeiljacht. De vrouw, [geïntimeerde], stelt dat deze lening deel uitmaakt van de huwelijkse gemeenschap en eist terugbetaling op een derdenrekening van haar advocaat. Artip B.V. betwist dat het om een lening gaat en stelt dat er geen terugbetalingsverplichting is, maar dat het gaat om een overeenkomst 'sui generis'. Het hof oordeelt dat Artip B.V. moet bewijzen dat er een voorwaarde aan de opeisbaarheid van de lening is verbonden. Het hof wijst erop dat de vrouw bevoegd is om de lening te vorderen, ook zonder overleg met [B], en dat de lening niet onder de huwelijkse gemeenschap valt. Het hof adviseert partijen om mediation te overwegen om het conflict op te lossen, aangezien de huidige procedures alleen maar leiden tot verdere escalatie van de ruzie. De zaak wordt voortgezet met getuigenverhoren om het bewijs van Artip B.V. te horen.