ECLI:NL:GHARL:2019:10618

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
10 december 2019
Zaaknummer
200.229.551/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in slepende ruzie tussen voormalige echtgenoten over lening voor jachtbouw

In deze zaak, die zich afspeelt tussen de voormalige echtgenoten [geïntimeerde] en [B], gaat het om een lening van € 89.276,- die door [B] aan de vennootschap Artip B.V. is verstrekt voor de bouw van een zeiljacht. De vrouw, [geïntimeerde], stelt dat deze lening deel uitmaakt van de huwelijkse gemeenschap en eist terugbetaling op een derdenrekening van haar advocaat. Artip B.V. betwist dat het om een lening gaat en stelt dat er geen terugbetalingsverplichting is, maar dat het gaat om een overeenkomst 'sui generis'. Het hof oordeelt dat Artip B.V. moet bewijzen dat er een voorwaarde aan de opeisbaarheid van de lening is verbonden. Het hof wijst erop dat de vrouw bevoegd is om de lening te vorderen, ook zonder overleg met [B], en dat de lening niet onder de huwelijkse gemeenschap valt. Het hof adviseert partijen om mediation te overwegen om het conflict op te lossen, aangezien de huidige procedures alleen maar leiden tot verdere escalatie van de ruzie. De zaak wordt voortgezet met getuigenverhoren om het bewijs van Artip B.V. te horen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.229.551/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/399498 / HL ZA 16-3)
arrest van 10 december 2019
in de zaak van
Artip B.V.,
gevestigd te Lelystad,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
Artip,
advocaat: mr. M.L.F.J. Schyns, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. I.H.M. Leyten-Smits, kantoorhoudend te Dronten.

1.Hoe is de procedure bij dit hof verlopen?

1.1
Naar aanleiding van het tussenarrest van 13 augustus 2019 heeft op 21 november 2019 een zitting plaatsgevonden. Een kopie van het verslag dat daarvan is opgemaakt, is aan het dossier toegevoegd. Het hof heeft na de zitting bepaald dat vandaag weer uitspraak wordt gedaan. Mr. Leyten-Smits heeft schriftelijk commentaar geleverd op de verslaglegging van de zitting. Alleen als dat voor de beslissing van belang is komt het hof daarop terug.

2.Waar gaat de procedure over?

2.1
Achter dit hoger beroep gaat een slepende ruzie schuil tussen het gescheiden echtpaar [geïntimeerde] en [B] . Het is slechts een schakel in een lange reeks procedures die partijen naar eigen zeggen al tonnen hebben gekost. Deze keer gaat het om een betaling van
€ 89.276,- door [B] aan een vennootschap (Artip) waarover hij als enige zeggenschap heeft. Volgens [geïntimeerde] was dat een lening die in de huwelijkse gemeenschap is gevallen. Zij wil dat de lening wordt terugbetaald op een zogenoemde derdenrekening van haar advocaat, om zeker te stellen dat zij en [B] daarna alleen samen over dat bedrag kunnen beschikken.
2.2
Artip is indertijd opgericht als vehikel voor de bouw van het zeiljacht [C] . Dat schip is inmiddels afgebouwd, maar [geïntimeerde] heeft er beslag op laten leggen om de terugbetaling van de lening veilig te stellen. Ook op de scheepstoebehoren heeft zij beslag gelegd. Artip bestrijdt die vordering en heeft om opheffing van de beslagen gevraagd.
2.3
De rechtbank heeft de beslagen laten liggen en heeft Artip veroordeeld € 89.276,- met rente over te maken op een nog op te geven gezamenlijke rekening van [geïntimeerde] en [B] . Artip is het daarmee niet eens: zij vraagt het hof de vordering van [geïntimeerde] alsnog af te wijzen en de beslagen op te heffen.

3.Wat is het oordeel van het hof?

Het gaat inderdaad om een lening
3.1
Artip bestrijdt dat het om een lening gaat, maar ziet de betaling ook niet als een schenking: "oogmerk van terugbetaling ontbreekt net zo goed als het oogmerk van ‘schenken’ ontbreekt". Volgens haar gaat het om een overeenkomst 'sui generis'. Waar zij dat op baseert, ontgaat het hof. Het volgt in ieder geval niet uit het feit dat de investering indertijd werd gedaan met eigen geld van [B] , nog voordat van een huwelijkse gemeenschap sprake was. Dit verweer is bovendien onverenigbaar met het feit dat de betaling in de boeken van Artip als een lening is verantwoord. Waarom dat zou moeten worden genegeerd, heeft Artip niet uitgelegd. Ook heeft zij niet duidelijk gemaakt waarom het geen schenking is, als niet hoeft te worden terugbetaald.
[geïntimeerde] is bevoegd betaling van de lening te vorderen
3.2
Volgens Artip kon [geïntimeerde] de lening niet zonder overleg met [B] opeisen, omdat zij en [B] de huwelijkse gemeenschap samen moeten beheren (artikel 3:170 Burgerlijk Wetboek). Dat is niet juist, omdat de wet [geïntimeerde] de mogelijkheid biedt ten behoeve van de gemeenschap op eigen naam een vordering in te stellen (artikel 3:171 BW). Daar bestaan uitzonderingen op, maar die zijn niet aan de orde. Weliswaar kan van deze bevoegdheid geen gebruik worden gemaakt bij vorderingen tegen deelgenoten (die moeten bij de verdeling worden besproken), maar ook dat speelt hier niet. Artip is immers geen deelgenoot in de ontbonden huwelijksgemeenschap en kan niet met [B] worden vereenzelvigd.
De lening is aangegaan onder een voorwaarde
3.3
Partijen zijn het erover eens dat geen specifieke datum over terugbetaling is afgesproken toen [B] het geld aan Artip ter beschikking stelde. Volgens Artip is de vordering echter nog niet opeisbaar, omdat terugbetaling pas aan de orde zou komen nadat andere verplichtingen waren afgewikkeld en het jacht voldoende rendabel zou zijn. Het hof vat dit verweer zo op, dat deze voorwaarde nog steeds aan de opeisbaarheid in de weg staat.
3.4
De stelling dat aan de verplichting tot terugbetaling een dergelijke voorwaarde was verbonden, moet door Artip worden bewezen (vergelijk Hoge Raad 3 september 22016, ECLI:NL:HR:2016:2228, waar zij zelf naar heeft verwezen). Artip heeft tijdens de zitting aangeboden dat bewijs te leveren en zal daar de gelegenheid voor moeten krijgen. Het bewijs lijkt op voorhand wel moeilijk te leveren te zijn, omdat het ernaar uitziet dat alleen [B] er uit eigen ervaring over kan verklaren. Omdat hij als partijgetuige moet worden aangemerkt (hij is indirect bestuurder en aandeelhouder van Artip), zal die verklaring alleen ander bewijs kunnen aanvullen.
Als de lening wel opeisbaar is, dan kan Artip zich niet op onbekendheid met de huwelijkse gemeenschap beroepen
3.5
In artikel 6:15 lid 3 BW is geregeld dat aan de schuldenaar (Artip) niet kan worden tegengeworpen dat het vorderingsrecht in een gemeenschap valt wanneer dit recht voortspruit uit een overeenkomst met de deelgenoten, maar hij niet wist of hoefde te weten dat dit recht van die gemeenschap deel ging uitmaken. Artip doet hier vergeefs een beroep op: deze regel zou van toepassing zijn als Artip een overeenkomst met de [B] én [geïntimeerde] had gesloten, maar niet wist of hoefde te weten dat dit recht van die gemeenschap deel ging uitmaken. Het gaat er dan om dat een schuldenaar een overeenkomst sluit met meerdere partijen, zodat elke partij een vorderingsrecht heeft voor een gelijk deel. In deze zaak heeft Artip alleen een overeenkomst met [B] gesloten, terwijl het vorderingsrecht pas later in een gemeenschap viel. Artip heeft dus van meet af aan rekening gehouden met een ongesplitste prestatie die in haar geheel diende te worden verricht. Artikel 6:15 lid 3 BW is dan niet aan de orde. Daar komt bij dat nog geen betaling door Artip heeft plaatsgehad, en elke onduidelijkheid die zou kunnen bestaan met deze procedure achterhaald is. Om die redenen kan Artip zich ook niet beroepen op de regel dat betaling van een verbintenis kan worden opgeschort als de schuldenaar (Artip) op redelijke gronden twijfelt aan wie hij moet betalen (artikel 6:37 BW).
Als de lening opeisbaar is, dan is de vordering verder niet onaanvaardbaar en is geen sprake van misbruik van recht. De termijn die de rechtbank heeft bepaald, is ook niet onredelijk
3.6
Volgens Artip zijn de beslagen alleen maar gelegd om [B] dwars te zitten. Zij vindt een betalingstermijn van vier weken onder alle omstandigheden onredelijk, gezien de afspraken die [B] indertijd met Artip heeft gemaakt.
3.7
Zoals gezegd, kan Artip van die afspraken bewijs leveren. Slaagt zij daar in, dan is sprake van een opschortende voorwaarde. Slaagt zij er niet in, dan valt niet in te zien dat de rechtbank een onredelijke termijn heeft bepaald. Dit verweer kan dus ook niet slagen.
3.8
Het standpunt dat de vordering op zichzelf 'naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid' onaanvaardbaar zou zijn en (of) dat [geïntimeerde] misbruik heeft gemaakt van het recht een vordering in te stellen en daarvoor beslag te leggen, heeft geen handen en voeten gekregen. Artip kan zich er niet op beroepen dat de vordering uiteindelijk aan [B] zal worden toegedeeld (en dat hij die dan niet zal innen). Dat staat namelijk nog niet vast.
Artip mag nog reageren op de eiswijzing van [geïntimeerde]
3.9
In haar memorie van grieven heeft Artip opgemerkt dat het vonnis 'ondeugdelijk en onbruikbaar', en 'niet executeerbaar' is. [geïntimeerde] heeft dat niet ontkend, maar heeft haar vordering wel aangepast: zij vordert nu dat betaald wordt op de derdengeldrekening van haar advocaat. Deze eiswijziging is tijdig gedaan, maar moet wel worden opgevat als een afzonderlijke hoger beroep (een incidenteel appel) tegen het vonnis van 19 april 2017. Omdat Artip nog niet in de gelegenheid is gesteld daarop schriftelijk te reageren, maar ter zitting wel heeft gevraagd die mogelijkheid te krijgen, zal het hof aan dat verzoek tegemoetkomen.
[geïntimeerde] en [B] kunnen beter een notaris als mediator aanstellen
3.1
Er bestaat in redelijkheid geen twijfel over dat deze procedure, net als vele andere procedures tussen [geïntimeerde] en [B] /Artip, het conflict niet oplossen maar juist in stand houden. Als zij en hun advocaten daar werkelijk een einde aan willen maken, zoals ze beweren, dan moeten ze dat op een andere manier zien te bereiken. Het hof heeft op de zitting al herhaaldelijk gewezen op de mogelijkheid van mediation, bij voorkeur door een notaris. Dat advies wordt op deze plaats herhaald.
De beslissing
Het hof laat Artip toe te bewijzen dat zij met [B] heeft afgesproken dat betaling pas aan de orde zou zijn nadat andere verplichtingen waren afgewikkeld en het jacht voldoende rendabel zou zijn.
Als getuigen moeten worden gehoord, dan zullen die verhoren door mr. Zandbergen in het paleis van justitie aan Wilhelminaplein 1 in Leeuwarden worden afgenomen. Partijen moeten daar bij aanwezig zijn, omdat zij ook vragen kunnen krijgen.
Op 7 januari 2020 moet worden opgegeven hoeveel getuigen worden verwacht, tegelijk met en de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten. Daarna zal de dag het tijdstip van het verhoor worden vastgesteld. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is.
De namen en woonplaatsen van de getuigen moeten tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof worden opgeven.
Op de hiervoor genoemde datum zal Artip een memorie van antwoord in het incidenteel appel kunnen nemen.
Als een partij tijdens het getuigenverhoor nog een akte wil nemen of bijlagen aan het dossier wil toevoegen, dan moet hij het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie sturen.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
10 december 2019.