ECLI:NL:GHARL:2019:10476

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
18/00938 en 18/00946
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Havengeldheffing en belastingplicht in het gemeentelijk vaarwater

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in hoger beroep over de heffing van havengeld aan [X] B.V. door de heffingsambtenaar van het Gemeentelijk belastingkantoor Twente. De zaak betreft een aanslag havengeld van € 7.439,22 voor het jaar 2017, die door de heffingsambtenaar was opgelegd. De rechtbank Overijssel had de aanslag verminderd naar € 5.091,57, maar zowel de belanghebbende als de heffingsambtenaar gingen in hoger beroep. De belanghebbende betoogde dat de Verordening Havengelden onverbindend was, omdat deze niet adequaat het toepassingsgebied omschreef. Ook stelde zij dat zij geen havengeld verschuldigd was, omdat zij zelf de kade had aangelegd en onderhoudskosten maakte. De heffingsambtenaar betwistte deze stellingen en voerde aan dat de aanslag correct was berekend op basis van de waterverplaatsing van het schip [F]. Het Hof oordeelde dat de Verordening Havengelden voldoende duidelijk was en dat de belanghebbende belastingplichtig was voor het havengeld, ondanks haar onderhoudskosten. De aanslag werd uiteindelijk bevestigd, en beide hoger beroepen werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 18/00938 en 18/00946
uitspraakdatum:
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te [Z] (hierna: belanghebbende)
en het hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan het Gemeentelijk belastingkantoor Twente (hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 augustus 2018, nummer AWB 18/412, ECLI:NL:RBOVE:2018:3095, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar inzake hierna vermelde aanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende een aanslag havengeld met nummer [00000] ten bedrage van € 7.439,22 opgelegd over het jaar 2017.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd ten aanzien van aanslagnummer [00000] en de aanslag verminderd naar een aanslag van € 5.091,57.
1.4.
Belanghebbende en de heffingsambtenaar hebben hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2019. Daar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende [A] en [B] en namens de heffingsambtenaar mr. [C] en [D] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende exploiteert een inlandterminal in [Z] , waar goederen worden overgeslagen voor verder vervoer naar het achterland. De terminal is gevestigd aan de kade van het [E] . De schepen van belanghebbende maken gebruik van het gemeentelijke vaarwater en van de gemeentelijke haven. Het gemeentelijk vaarwater is in eigendom bij verschillende partijen. De middenstrook is eigendom van de Staat en de zijstroken zijn eigendom van de gemeente Hengelo. Belanghebbende is eigenaar van de kade bij haar terminal.
2.2.
Belanghebbende heeft de kade aan het [E] waar haar schepen aanmeren zelf aangelegd. Zij maakt kosten voor het onderhoud van die kade en voor de beschoeiing die zich in het gemeentelijk vaarwater bevindt.
2.3.
De aanslag is opgelegd wegens het gebruik van het gemeentelijk vaarwater in 2017 door het binnenvaartschip “ [F] ”. De aanslag is berekend naar een waterverplaatsing van 2.234 m3 bij een diepgang van 2.80 meter met een tarief van € 3,33 per jaar voor schepen met een bronzen green award. De berekening van de waterverplaatsing is ontleend aan de meetbrief van de [F] .
2.4.
De [F] is een bovenmaats schip dat met een ontheffing van Rijkswaterstaat op de [E] mag varen. Deze vergunning beperkt de diepgang van de [F] op de Twentekanalen tot 2,20 meter.
2.5.
De gemeenteraad van de gemeente Hengelo heeft op 9 december 2016 de Verordening op de heffing en invordering van haven- kade en opslaggelden 2017 van de gemeente Hengelode (hierna: de Verordening Havengelden) vastgesteld. In de Verordening Havengelden wordt voor de definitie van gemeentelijk vaarwater verwezen naar de Havenverordening 2015 (hierna: de Havenverordening) van de gemeente Hengelo. Bij de Havenverordening hoort een kaart die niet is gepubliceerd.

3.Geschil

3.1.
In geschil zijn de volgende vragen:
I. Is de Verordening Havengelden onverbindend, omdat een adequate omschrijving van het toepassingsgebied van die verordening ontbreekt?
II. Is belanghebbende havengeld verschuldigd nu zij kosten maakt voor het deel van de kade dat zich in het gemeentelijk vaarwater bevindt?
III. Is de aanslag naar het juiste bedrag berekend?
3.2.
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag bevestigend en de tweede en derde vraag ontkennend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.4.
Belanghebbende concludeert in haar hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de aanslag en tot ongegrond verklaring van het hoger beroep van de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar concludeert in zijn hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar en tot ongegrond verklaring van het hoger beroep van belanghebbende.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De Verordening Havengelden bepaalt voor zover hier van belang:

Artikel 2. Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: (…)
d. "gemeentelijk vaarwater": gemeentelijk vaarwater in de zin van de Havenverordening; (…) h. Waterverplaatsing: de in m3 uitgedrukte waterverplaatsing bij de grootste toegelaten diepgang van het vaartuig op de Twentekanalen met een maximum van 2.80 meter volgens een bij het vaartuig behorende geldige meetbrief, waarbij 1.000 kg laadvermogen gelijkgesteld wordt met 1 m3 waterverplaatsing;
i. meetbrief: het document als bedoeld in de Meetbrievenwet 1981;
(…)
Artikel 3. Belastbaar feit
Onder de naam van 'havengeld' wordt een recht geheven terzake:
a. van het gebruik van het voor de openbare dienst bestemde gemeentelijk vaarwater door vrachtschepen
(…)
Artikel 6. Maatstaf van heffing en tarief
De rechten worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in hoofdstuk 2 van de bij deze verordening behorende tarieventabel, met inachtneming van de in de verordening en tarieventabel gegeven aanwijzingen en bijzondere bepalingen.
Artikel 7 Tarieftoepassing
1. Voor de toepassing van de tarieven wordt:
a. bij het aantal m3 waterverplaatsing uitgegaan van de meetbrief.
b. bij het ontbreken van een meetbrief of enig ander daarmee vergelijkbaar document of bij weigering om één van deze te tonen, de waterverplaatsing door de ambtenaar - belast met de heffing van de gemeentelijke belastingen als bedoeld in artikel 232, vierde lid, onderdeel a van de Gemeentewet vastgesteld en wordt het havengeld naar de uitkomst daarvan geheven. (…)
TARIEVENTABEL BEHORENDE BIJ DE VERORDENING HAVEN-, KADE-, EN OPSLAGGELD 2017
(…)
Hoofdstuk 2. Havengelden (…)
2.1.2
Het havengeld kan ook per jaar bij abonnement worden voldaan, in welk geval per kubieke meter waterverplaatsing het recht bedraagt: (…)
2.1.3
voor onbeperkt gebruik per jaar (…) 2.2.1 met een bronzen Green Award-certificaat per kubieke meter waterverplaatsing of gedeelte daarvan € 3,33 (…) met een minimum van € 416 (…).’
4.2.
De Havenverordening luidt, voor zover van belang, als volgt:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (…)
4. a. Gemeentelijk vaarwater: het in eigendom aan de gemeente toebehorend of bij haar in gebruik, onderhoud of beheer zijnde openbaar vaarwater; onder openbaar water wordt verstaan wateren die voor het publiek bevaarbaar zijn of op andere wijze toegankelijk zijn, niet zijnde wateren die deel uitmaken van een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer of de krachtens deze wet vastgestelde regelingen; (…)
Artikel 1.2 Toepassingsgebied
Deze verordening is van toepassing op de havens en het gemeentelijk vaarwater in Hengelo, die op een bij deze verordening behorende kaart als zodanig zijn aangewezen en die, al dan niet met enige beperking, voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn, alsmede op de daarbij behorende werken.”
Vraag I: Is de Verordening onverbindend?
4.3.
Belanghebbende betoogt dat een adequate omschrijving van het belastbaar feit in de Verordening Havengelden ontbreekt omdat in de Verordening Havengelden voor het toepassingsgebied wordt verwezen naar de Havenverordening en de kaart die bij die verordening hoort, niet is gepubliceerd. Zonder juiste publicatie van die kaart kan geen heffing van havengelden plaatsvinden, aldus belanghebbende. De Heffingsambtenaar bestrijdt dit en betoogt dat de kaart die zich in de gedingstukken bevindt, het toepassingsgebied van de Havenverordening bepaalt en niet van belang is voor de Verordening Havengelden. Ter zitting is tussen partijen komen vast te staan dat de kaart die bij de Havenverordening hoort, niet is gepubliceerd.
4.4.
Op grond van artikel 3 van de Verordening Havengelden wordt havengeld geheven ter zake van het gebruik van het voor de openbare dienst bestemde gemeentelijk vaarwater door vrachtschepen. In artikel 2, onder d, van de Verordening Havengelden wordt voor de definitie van het gemeentelijk vaarwater verwezen naar de Havenverordening. De Havenverordening verstaat onder het gemeentelijk vaarwater het in eigendom aan de gemeente toebehorend of bij haar in gebruik, onderhoud of beheer zijnde openbaar vaarwater; onder openbaar water wordt verstaan wateren die voor het publiek bevaarbaar zijn of op andere wijze toegankelijk zijn, niet zijnde wateren die deel uitmaken van een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer of de krachtens deze wet vastgestelde regelingen. Met deze definitie is in de Verordening Havengelden een adequate omschrijving gegeven van het belastbare feit. Het toepassingsgebied van de Havenverordening wordt in artikel 1.2 van de Havenverordening bepaald door een kaart, die kaart geldt daarom alleen voor de Havenverordening en heeft geen betekenis voor de Verordening Havengelden. De omstandigheid dat die kaart niet is gepubliceerd betekent daarom niet dat het belastbare feit voor de Verordening Havengelden niet afdoende is gedefinieerd. Het betoog van belanghebbende gaat daarom niet op.
4.5.
Vraag I moet daarom ontkennend worden beantwoord.
Vraag II
4.6.
Belanghebbende betoogt dat er geen reden is voor heffing van havengelden omdat zij zelf de kade heeft aangelegd waar de schepen aanleggen. Zonder die kade zouden er geen schepen kunnen aanmeren bij belanghebbende en zou zij ook geen havengelden verschuldigd zijn. Zij heeft kosten gemaakt voor de aanleg van de kade en maakt kosten voor het onderhoud van die kade maar ook voor onderhoud van het gedeelte van het gemeentelijk vaarwater dat direct grenst aan de kade. Het is gelet op deze kosten onredelijk om havengeld te heffen, aldus belanghebbende.
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat de gemeente kosten maakt voor onderhoud van het gemeentelijk vaarwater. Ter bestrijding van die kosten heft de gemeente havengeld ter zake van het gebruik van het voor de openbare dienst bestemde gestemde gemeentelijk vaarwater door vrachtschepen. Het is evenmin in geschil dat de [F] in 2017 gebruik heeft gemaakt van het gemeentelijk vaarwater. Belanghebbende is wegens dat gebruik van het gemeentelijk vaarwater door de [F] als eigenaar van het schip belastingplichtig in de zin van de Verordening. De omstandigheid dat belanghebbende zelf ook kosten van onderhoud maakt, brengt niet met zich dat zij niet belastingplichtig voor havengelden is. Het betoog van belanghebbende slaagt daarom niet.
4.8.
Vraag II moet daarom bevestigend worden beantwoord.
Vraag III
4.9.
De heffingsambtenaar betoogt dat de definitie van waterverplaatsing volgens de Verordening Havengelden er toe leidt dat het uitgangspunt is dat de heffing van havengeld bij schepen met een maximale diepgang van meer dan 2,80 meter volgens de meetbrief worden belast naar die diepgang. Aangezien de [F] een diepgang heeft van meer van 2,80 meter, wordt daarbij aangesloten. Belanghebbende betoogt daartegenover dat grootste toegelaten diepgang van de [F] op de [E] 2,20 meter is en dat op grond van haar meetbrief de waterverplaatsing die bij een diepgang van 2,20 meter hoort 1.529 m3 is.
4.10.
Tussen partijen staat vast dat de maximale diepgang van de [F] op de [E] 2,20 meter is. Op grond van de meetbrief van de [F] hoort bij die diepgang een waterverplaatsing van 1.529 m3. Artikel 2, onder h, van de Verordening Havengelden bepaalt dat waterverplaatsing in de zin van de verordening de in m3 uitgedrukte waterverplaatsing bij de grootste toegelaten diepgang van het vaartuig op de [E] is met een maximum van 2,80 meter volgens een bij het vaartuig behorende geldige meetbrief. Vervolgens wordt bij de tarieftoepassing uitgegaan van de meetbrief bij de bepaling van het aantal m3 verplaatst water. Naar het oordeel van het Hof, dient gelet op de tekst van artikel 2 van de Verordening Havengelden te worden uitgegaan van de waterverplaatsing die volgens de meetbrief hoort bij een diepgang van 2,20. Het staat namelijk vast dat de maximale diepgang van de [F] 2,20 meter is. Het betoog van de heffingsambtenaar slaagt daarom niet.
4.11.
Vraag III moet daarom ontkennend worden beantwoord.
SlotsomOp grond van het vorenstaande zijn zowel het hoger beroep van belanghebbende als het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.
5.2.
Het Hof ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken.
5.3.
De proceskosten van belanghebbende zijn in hoger beroep in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op haar reis en verblijfkosten, begroot op € 31,60 (een treinretour Almelo-Arnhem op basis van tweede klas).

6.Beslissing

Het Hof:

bevestigtde uitspraak van de Rechtbank,

veroordeeltde heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 31,60, en

bepaaltdat van de heffingsambtenaar op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 519.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. van der Vegt, voorzitter, mr. drs. P. Fortuin en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. K.M.J. van der Vorst als griffier.
De beslissing is op in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K.M.J. van der Vorst) (J.M. van der Vegt)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 december 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.