In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 27 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door A. Scheijgrond, en de directeur van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente, vertegenwoordigd door mr. D. Prook. Het geschil betreft de aanslag havengeld die eiseres heeft ontvangen voor het jaar 2017, gebaseerd op de Verordening op de heffing en invordering van haven-, kade- en opslaggelden 2017 van de gemeente Hengelo. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslag is berekend op basis van een waterverplaatsing van 2.234 m3, terwijl eiseres betoogde dat de waterverplaatsing bij de toegelaten diepgang van 2,20 meter slechts 1.529 m3 bedraagt. De rechtbank oordeelt dat de grondslag voor de heffing havengeld moet worden gevormd door de feitelijke waterverplaatsing van het vaartuig, zoals deze is vastgelegd in de meetbrief. De rechtbank concludeert dat de aanslag niet op de juiste wijze is vastgesteld en vernietigt de uitspraak op bezwaar. Eiseres wordt een lager bedrag aan havengeld opgelegd, en het door haar betaalde griffierecht wordt vergoed.
De rechtbank benadrukt dat de verordening Havengelden 2017 niet alleen de maximale diepgang, maar ook de feitelijke waterverplaatsing als basis voor de heffing moet hanteren. Dit is in lijn met de ratio van de heffing, waarbij kosten voor onderhoud en beheer van havens en vaarwegen worden verhaald op basis van daadwerkelijk gebruik. De rechtbank heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling, aangezien eiseres zich heeft laten vertegenwoordigen door eigen medewerkers.