ECLI:NL:GHARL:2019:10187

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
200.253.010
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij huurovereenkomst voor schade aan bestelbusje

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Car Rental B.V. tegen twee geïntimeerden, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], naar aanleiding van een geschil over een huurovereenkomst voor een bestelbusje. De huurovereenkomst werd op 30 mei 2017 gesloten voor een periode van één dag, waarbij [geïntimeerde 2] als bestuurder was aangeduid. Na een aanrijding met een brug, waarbij schade aan de bestelbus ontstond, hield Car Rental beide geïntimeerden hoofdelijk aansprakelijk voor de schade van € 10.876,03. De kantonrechter wees de vordering van Car Rental af, wat leidde tot dit hoger beroep.

In hoger beroep heeft Car Rental drie grieven ingediend en haar eis vermeerderd. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter zijn vastgesteld en heeft de grieven van Car Rental beoordeeld. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde 2] geen partij is bij de huurovereenkomst, omdat hij deze niet heeft ondertekend en enkel als tweede bestuurder is vermeld. De omstandigheden die Car Rental aanvoert, zijn onvoldoende om aan te nemen dat [geïntimeerde 2] zich aan de huurovereenkomst heeft verbonden.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de schade aan de bestelbus onder de dekking van de verzekering valt, en dat Car Rental haar schade door de verzekeraar vergoed heeft gekregen. Hierdoor is de vordering van Car Rental teniet gegaan. Het hof heeft de grieven van Car Rental afgewezen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Car Rental is veroordeeld in de proceskosten van de geïntimeerden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.253.010
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 6594071)
arrest van 26 november 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] Car Rental B.V.,
gevestigd te Arnhem,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Car Rental,
advocaat: mr. M.E. Bosman,
tegen:

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde 1] ,
advocaat: mr. E. Weijer,
en

2.[geïntimeerde 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. R.E.F. Bergwerf Bok.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 10 oktober 2018 dat de kantonrechter (rechtbank Gelderland, locatie Arnhem) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 7 januari 2019,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord/tevens incident van [geïntimeerde 1] (met producties),
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 2] ,
- de memorie van antwoord, tevens incident.
2.2
Vervolgens hebben Car Rental en [geïntimeerde 1] de stukken voor het wijzen van arrest in de hoofdzaak aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat uit van de feiten die de kantonrechter in het bestreden vonnis van 10 oktober 2018 (hierna: het vonnis) onder 2.1 tot en met 2.5 heeft vastgesteld.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Deze zaak gaat, kort gezegd, over het volgende. Car Rental heeft met consument [geïntimeerde 1] op 30 mei 2017 een schriftelijke huurovereenkomst (hierna: de huurovereenkomst) gesloten voor het gebruik van een bestelbus voor een periode van één dag. In de huurovereenkomst is [geïntimeerde 2] als bestuurder 2 aangeduid. Car Rental maakt gebruik van algemene voorwaarden waarin onder meer is opgenomen dat de huurprijzen inclusief btw en WA-Casco verzekering zijn en dat “bovenhoofdse” schade geheel voor rekening van de huurder is. Door een aanrijding (hierna ook: het incident) met een brug is schade ontstaan aan (onder meer) de bovenzijde van de bestelbus; [geïntimeerde 2] was op dat moment de bestuurder van de bestelbus.
4.2
Car Rental houdt [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk aansprakelijk voor de schade van € 10.876,03 (exclusief btw) aan de bestelbus. Nadat betaling hiervan is uitgebleven, heeft Car Rental in rechte dit bedrag van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gevorderd, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten, rente en proceskosten. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen en Car Rental veroordeeld in de proceskosten.
4.3
In hoger beroep heeft Car Rental drie grieven tegen het vonnis gericht en haar eis vermeerderd. Deze eisvermeerdering heeft reden gevormd om tot bijheffing van de griffierechten over te gaan (vergelijk artikel 12 Wgbz in samenhang gelezen met artikel 2.14 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingen bij de gerechtshoven). [geïntimeerde 1] heeft bij wijze van incident (opgenomen in de memorie van antwoord; van een incidenteel appel is geen sprake) bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering. Hierop gaat het hof hieronder nader in. Car Rental vordert thans in hoger beroep de hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot betaling van: € 99.000 (€ 10.876,03 op grond van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst + € 1.500 aan gederfde winst + € 11.332,22 aan meer te betalen premie in 2018 door Car Rental aan haar verzekeraar als gevolg van het schade-incident + € 75.291,75 in verband met een premiestijging over de volgende dertien jaar) en de proceskosten.
[geïntimeerde 2]
4.4
Met de eerste grief bestrijdt Car Rental het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde 2] geen partij is bij de huurovereenkomst, dat [geïntimeerde 2] zich daaraan ook niet hoofdelijk heeft verbonden en dat Car Rental [geïntimeerde 2] dus op die grondslag niet succesvol kan aanspreken. In hoger beroep heeft Car Rental haar enige grondslag van haar vordering op [geïntimeerde 2] – toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst – niet gewijzigd. Car Rental beroept zich op de volgende omstandigheden op grond waarvan, volgens haar, aangenomen kan worden dat [geïntimeerde 2] partij is bij de huurovereenkomst: [geïntimeerde 2] was aanwezig bij het aangaan van de huurovereenkomst en is gewezen op de toepasselijke bepalingen, waaronder de gevolgen van eventuele schade; in de huurovereenkomst is opgenomen dat de huurder en de in de huurovereenkomst vermelde bestuurder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de nakoming van alle verplichtingen uit de huurovereenkomst; [geïntimeerde 2] heeft samen met [geïntimeerde 1] al vaker een bestelbus gehuurd waarbij hij ook als tweede bestuurder heeft gefungeerd en [geïntimeerde 2] heeft in zijn verklaring van 31 mei 2017 erkend dat hij tijdens het incident de bestuurder was. [geïntimeerde 2] betwist contractspartij te zijn bij de huurovereenkomst.
4.5
Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter. Vaststaat dat [geïntimeerde 2] de huurovereenkomst niet heeft ondertekend en dat hij uitsluitend als tweede bestuurder is vermeld in de huurovereenkomst. Geen van de genoemde omstandigheden leiden ertoe dat kan worden aangenomen dat [geïntimeerde 2] zich heeft willen verbinden aan alle verplichtingen onder de huurovereenkomst. Niet betwist wordt dat [geïntimeerde 2] ermee bekend was dat hij als tweede bestuurder moest worden vermeld om de door [geïntimeerde 1] gehuurde bestelbus te mogen besturen. Dit maakt hem echter niet tot contractspartij bij de huurovereenkomst. Hetzelfde heeft te gelden voor de voorlichting die Car Rental aan [geïntimeerde 2] , hetgeen overigens door hem wordt betwist, zou hebben gegeven over de huurovereenkomst en de toepasselijke bepalingen. Ook indien wordt aangenomen dat [geïntimeerde 2] uitvoerig is voorgelicht, dan leidt dit nog niet tot de conclusie dat hij partij bij de huurovereenkomst is geworden. Het voorgaande betekent dat geen van de door Car Rental gestelde omstandigheden, ook niet in onderling verband en samenhang, ertoe kan leiden dat zij op grond van gedragingen van [geïntimeerde 2] onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze heeft mogen begrijpen dat [geïntimeerde 2] gebonden wilde worden aan de huurovereenkomst. Grief I faalt. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, nu het aangeboden bewijs, indien geleverd, niet tot een ander oordeel zal leiden.
[geïntimeerde 1]
4.6
Car Rental richt zich met de grieven II en III tegen het oordeel van de kantonrechter dat de schade aan de bestelbus onder de dekking van haar verzekering valt en dat op grond van artikel 6:100 BW eventueel ontvangen verzekeringspenningen in mindering moeten strekken op het schadebedrag, nu Car Rental, gelet op de betwisting door [geïntimeerde 1] , niet kan volstaan met de kale stelling dat zij geen uitkering heeft ontvangen. Bovendien had het op de weg van Car Rental gelegen om de polisvoorwaarden in het geding te brengen, aldus de kantonrechter.
4.7
In hoger beroep staat inmiddels vast dat Car Rental haar totale schade aan de bestelbus door haar verzekeraar vergoed heeft gekregen. Dat dit invloed heeft gehad op het aantal schadevrije jaren van Car Rental en een daarmee corresponderende premiestijging (waarover hierna meer) laat onverlet dat het verweer van [geïntimeerde 1] dat Car Rental geen schade heeft geleden door het incident zelf omdat zij daarvoor verzekerd was, ook in hoger beroep slaagt. Artikel 6:100 BW brengt met zich dat de ontvangen verzekeringspenningen in mindering strekken op de mogelijk te vergoeden schade voor zover dit redelijk is. Nu Car Rental al haar schade aan de bestelbus vergoed heeft gekregen, is haar vordering van € 10.876,03 door voordeelsverrekening met de verzekeringsuitkering teniet gegaan. Ook deze grieven falen.
Vermeerdering van eis
4.8
Zowel [geïntimeerde 1] (bij wijze van incident) als [geïntimeerde 2] hebben bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging door Car Rental in hoger beroep. Het hof gaat aan deze bezwaren voorbij. Toelating van de nieuwe grief of de eisverandering of -vermeerdering mag op grond van artikel 130 lid 1 in verband met artikel 353 lid 1 Rv niet in strijd komen met de eisen van een goede procesorde (HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771). Van vertraging van de procedure is niet gebleken, beide geïntimeerden hebben in hun memorie uitvoerig gerespondeerd op de eiswijziging. Voor de conclusie dat de eiswijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] te weinig gesteld en ook is dit niet gebleken. Het hof zal thans de gewijzigde eis van Car Rental beoordelen. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben gemotiveerd betwist dat zij aansprakelijk zijn voor de bij eiswijzing gevorderde schade.
4.9
Car Rental vordert een bedrag van € 1.500 aan gederfde winst omdat zij door het incident de bestelbus een maand (juni 2017) niet heeft kunnen verhuren en voor dat bedrag geen omzet had. [geïntimeerde 1] betwist dat er sprake is van gederfde omzet. Volgens haar volgt uit de door Car Rental overgelegde productie 16 bij memorie van grieven dat zij direct na het incident nog de beschikking had over 11 inzetbare bestelbusjes. [geïntimeerde 1] acht het hoogst onwaarschijnlijk dat alle bestelbusjes tegelijk worden verhuurd.
4.1
Het hof oordeelt als volgt. Car Rental heeft nagelaten in voldoende mate de door haar gestelde omzetderving, laat staan de gevorderde winstderving (omzet staat niet gelijk aan winst) te onderbouwen. Daardoor is niet vast komen te staan dat zij ook daadwerkelijk dit bedrag aan winst is misgelopen. Enig inzicht in haar financiële administratie en winst- en verliesrekening ontbreekt. De als productie 17 bij memorie van grieven overgelegde grafieken hebben slechts betrekking op de bestelbus die betrokken was bij het incident en de kennelijk daarvoor in de plaats aangeschafte bestelbus. Een voldoende onderbouwde berekening is dit niet, nu geen inzicht is gegeven in bijvoorbeeld het percentage dat de bestelbussen die tot haar wagenpark behoren, gemiddeld per jaar of per junimaand worden verhuurd. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.11
Car Rental vordert voorts vergoeding van schade die zij heeft geleden als gevolg van het incident, bestaande uit een bedrag van € 11.332,22 aan teveel betaalde premie in 2018 en een bedrag van € 75.291,75 in verband met een premiestijging over de volgende dertien jaar. Naar het oordeel van het hof heeft Car Rental onvoldoende onderbouwd hoe dit ene incident de premiestijging voor 2018 en dertien toekomstige jaren tot gevolg heeft gehad. Dit ene incident zegt immers niets over het gehele schadeverloop bij de 12 bestelbusjes in de relatie tussen het autoverhuurbedrijf Car Rental en haar verzekeraar. Car Rental heeft hierin geen inzicht gegeven maar zich uitsluitend beperkt tot het overleggen van brieven van de (nieuwe) verzekeraar waarin de premieverhogingen (op basis van “het schadeverloop” en “de relatief hoge schadelast” in algemene zin) worden aangekondigd. Het causaal verband is daarmee onvoldoende onderbouwd. Bovendien is, zonder nadere toelichting van Car Rental, die ontbreekt, niet aannemelijk dat deze enorme en langdurige premiestijging voor de hele verhuuronderneming in zodanig verband staan met dit enkele incident, dat deze kosten, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid (consumentenhuur van een bestelbusje) en van de schade (door “bovenhoofdse” aanrijding) als gevolg van het incident aan [geïntimeerde 1] kunnen worden toegerekend. Tenslotte heeft Car Rental ten aanzien van de vermeerderde eis geen voldoende specifiek en concreet bewijs aangeboden, zodat het hof haar niet zal toelaten tot nadere bewijslevering.

5.De slotsom

5.1
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Car Rental in de kosten van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] van het hoger beroep inclusief het incident veroordelen.
5.3
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde 1] zullen worden vastgesteld op € 324 aan verschotten (griffierecht) en op € 3.161 aan salaris advocaat (1 punt x tarief V). De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde 2] zullen worden vastgesteld op € 324 aan verschotten (griffierecht) en op € 3.161 aan salaris advocaat (1 punt x tarief V). Tarief V is van toepassing vanwege de eisvermeerdering in hoger beroep.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van 10 oktober 2018 van de kantonrechter bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem;
veroordeelt Car Rental in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde 1] vastgesteld op € 324 voor verschotten en op € 3.161 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, en aan de zijde van [geïntimeerde 2] vastgesteld op € 324 voor verschotten en op € 3.161 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, Ch.E. Bethlem en N. van Tiggele-van der Velde en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 november 2019.