Het beroep van [appellanten] en [appellant sub 8] op de redelijkheid en billijkheid en hun argument dat in verband met de verstoorde verhouding tussen partijen, zoals die onder meer zou blijken uit de in hoger beroep overgelegde verklaringen van [appellanten] en [appellant sub 8] (zie ook hiervoor in 3.5), in dit geval een ingebrekestelling achterwege kon blijven, faalt om de volgende redenen.
Onder omstandigheden kan een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling, zoals [geïntimeerde] hier doet, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn of kan op die grond worden aangenomen dat de schuldenaar (hier: [geïntimeerde] ) zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt. Of van een dergelijk geval sprake is, zoals [appellanten] en [appellant sub 8] hier betogen, moet worden beoordeeld aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het geval, waarbij geldt dat het aan [appellanten] en [appellant sub 8] is om die feiten en omstandigheden naar voren te brengen op grond waarvan zij vinden dat het beroep van [geïntimeerde] op het ontbreken van een ingebrekestelling, zoals [geïntimeerde] hier doet, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in dit geval onaanvaardbaar is (Hoge Raad 11 oktober 2019, ECLI: NL: HR:2019:1581).
De stelling van [appellanten] en [appellant sub 8] dat de verstoorde verhoudingen aan het sturen van een ingebrekestelling in de weg stonden is, in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd. Uit de toelichting op grief II en de in hoger beroep ingebrachte verklaringen van [appellanten] en [appellant sub 8] blijkt immers niet dát, op welk moment en hoe de verhoudingen tussen [geïntimeerde] en [appellanten] en [appellant sub 8] verstoord waren en hoe dat aan het sturen van een ingebrekestelling in de weg heeft gestaan. Maar ook indien die verstoorde verhoudingen wel zouden komen vast te staan, is het bestaan daarvan op zichzelf ook onvoldoende om te mogen afzien van een ingebrekestelling.
Dat een (meer of minder) verstoorde verhouding ontstaat als er sprake is van klachten over geleverde prestaties, is niet ongebruikelijk en ontslaat een schuldeiser er in zijn algemeenheid niet van om zijn wederpartij, met een schriftelijke aanmaning van zijn precieze klachten op de hoogte te stellen en hem/haar de kans te geven die klachten binnen een redelijke termijn op te lossen. Daarbij betrekt het hof dat [geïntimeerde] bereid was gebleken om problemen die wel onder haar aandacht werden gebracht op te lossen, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van de aankoop van een droogkap en het aanleveren van het eerder ontbrekende praktijkbeoordelingsboek. Of er ook specifieke bezwaren waren per individuele student en of deze aan [geïntimeerde] zijn voorgelegd is, behalve ten aanzien van [appellant sub 7] , niet gesteld. De klacht van [appellant sub 7] is door [geïntimeerde] afgewikkeld.
Derhalve kan evenmin worden gezegd dat [geïntimeerde] niet of niet toereikend heeft gereageerd op de wel door [appellanten] geuite klachten en dat daarom een ingebrekestelling (voor andere klachten) achterwege kon blijven.
Dat het beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling, zoals [geïntimeerde] hier doet, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is of dat op die grond kan worden aangenomen dat [geïntimeerde] zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt, wordt daarom door het hof niet aanvaard.