ECLI:NL:GHARL:2019:10084

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
25 november 2019
Zaaknummer
200.255.326/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag van ouders na ernstige echtscheidingsstrijd en strafrechtelijk traject

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.B. Rietberg, verzocht het hof om het gezamenlijk gezag in stand te houden, terwijl de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.A.M. Kroon-Jongbloed, verzocht om het gezag alleen aan hem toe te kennen. De rechtbank Noord-Nederland had eerder in een beschikking van 4 december 2018 het gezamenlijk gezag beëindigd, wat aanleiding gaf tot het hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de ernstige en aanhoudende echtscheidingsstrijd tussen de ouders, het strafrechtelijk traject van de moeder en de verstoorde relaties tussen de betrokkenen het noodzakelijk maken dat de vader alleen het gezag krijgt. De minderjarige is door het hof in de gelegenheid gesteld haar mening te geven, en het hof heeft geconstateerd dat er geen ruimte is voor herstel van het contact met de moeder. De moeder heeft ernstige bezwaren tegen dit contact, en het hof oordeelt dat een geforceerd contact met de moeder in strijd is met de belangen van het kind.

De beslissing van het hof houdt in dat de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, waarbij het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en er geen omgangsregeling met de moeder wordt vastgesteld. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof benadrukt dat het belang van het kind voorop staat in alle beslissingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.255.326/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/168345 / FA RK 16-1717)
beschikking van 21 november 2019
inzake
[verzoekster],
woonplaats kiezende te [A] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.B. Rietberg te Groningen,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.A.M. Kroon-Jongbloed te Groningen.
1. Het geding in eerste aanleg / de procedure bij de rechtbank in eerste instantie
1.1 Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 4 december 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).
1.2 In de bestreden beschikking heeft de rechtbank beslist als hierna onder 3.1 vermeld.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 t/m 19, ingekomen op 27 februari 2019;
- het verweerschrift met producties 20 t/m 45;
- een brief van mr. Kroon-Jongbloed van 3 september 2019 met daarbij een fax/brief van
mr. Kroon-Jongbloed van 29 augustus 2019 met producties 19 t/m 21;
- een journaalbericht van mr. Rietberg van 3 september 2019 met producties 46 en 47;
- een brief van [C] van 4 september 2019 ('introductie' mr. Kroon-Jongbloed).
2.2
De minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2005 (hierna: [de minderjarige] ), is door het hof in de gelegenheid gesteld haar mening over de zaak te geven. Zij heeft het hof een brief geschreven en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de zaak gehoord door een raadsheer-commissaris.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 11 september 2019 plaatsgevonden, waarbij partijen en hun advocaten zijn verschenen en namens de raad voor de kinderbescherming, in het kader van diens adviserende taak, de heer [D] . De advocaten van partijen hebben pleitaantekeningen overgelegd.

3.Het geschil

3.1
In de bestreden beschikking is onder meer het gezamenlijk gezag van partijen over [de minderjarige] beëindigd en bepaald dat het gezag over [de minderjarige] voortaan alleen aan de vader toekomt. Daarnaast is bepaald dat er tussen [de minderjarige] en de moeder geen omgangsregeling met een verplicht karakter meer geldt, onder wijziging van de tot dan toe geldende verplichtingen op dat punt.
3.2
De moeder verzoekt het hof te bepalen dat het gezamenlijk gezag in stand blijft, dan wel aan de hand van deskundigenonderzoek door het NIFP te bepalen waar [de minderjarige] haar hoofdverblijf zal hebben en of er al dan niet een omgangsregeling kan plaatsvinden, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
3.3
De vader verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoeken in hoger beroep af te wijzen en haar te veroordelen in de gerechtelijke- en de buitengerechtelijke kosten van de procedure.

4.De vaststaande feiten

4.1
Het hof gaat bij zijn beoordeling van het geschil uit van de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde feiten onder het kopje "De feiten" omdat die niet zijn betwist. Het hof voegt daaraan toe dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] na 4 oktober 2018 niet meer is verlengd.

5.De motivering van de beslissing

Inleidende overweging5.1 Bij alle beslissingen over kinderen dient het belang van het kind de eerste overweging te vormen. Dat is onder meer voorgeschreven in artikel 3 lid 1 van het Verdrag inzake de rechten van het kind. [de minderjarige] heeft naar het oordeel van het hof op dit moment vooral nodig dat de ouders hun strijdbijl begraven in plaats van elkaar te blijven bestoken met verwijten, beschuldigingen en kwaadsprekerij. Ook duidelijkheid en rust is in het belang van [de minderjarige] . Voor deze procedure betekent dit dat het belang van [de minderjarige] is gelegen in een spoedige beslissing, zoals zij zelf ook kenbaar heeft gemaakt.
Het gezag5.2 Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen, het gezamenlijk gezag beëindigen als na -in dit geval- de huwelijksontbinding de omstandigheden zijn gewijzigd. Op grond van artikel 1:253n BW in verbinding met artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van de ouders toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking uitgebreid gemotiveerd waarom in het onderhavige geval aan het hiervoor bij 5.3 onder sub a genoemde criterium is voldaan en ookwaarom de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] in haar belang noodzakelijk is. Onder meer heeft de rechtbank gewezen op de gevolgen voor [de minderjarige] van de ernstige een aanhoudende echtscheidingsstrijd tussen haar ouders, het strafrechtelijk traject dat de moeder heeft doorlopen en de verstoorde relatie tussen betrokkenen. Het hof kan zich na eigen onderzoek vinden in de overwegingen van de rechtbank, neemt deze hier over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
5.4
Ook in hoger beroep is gebleken dat er geen basis is voor gezamenlijke uitoefening van het gezag door de ouders. De onderlinge verhouding en communicatie zijn daarvoor nog te veel verstoord. [de minderjarige] zit klem en de wijze waarop de scheiding van haar ouders en de aanhouding van haar moeder door de politie is verlopen, is voor [de minderjarige] zonder meer traumatiserend geweest. Hoewel de moeder uiteindelijk niet strafrechtelijk is veroordeeld voor de poging tot uitlokking van een levensdelict op de vader en bedreiging van hem, en betrokkenheid bij het plotselinge overlijden van de ex-partner van de (inmiddels ook ex-)partner van de moeder, staat voor het hof wel vast dat door de moeder en haar toenmalige partner regelmatig en voor langere periode daarover gesprekken zijn gevoerd, ook in bijzijn van de kinderen en met derden en zelfs nadat zij door de politie waren gewaarschuwd daarmee op te houden. De bedreiging werd zo serieus genomen dat de vader gedurende zekere tijd zelfs -zonder dat hij dit wist- politiebescherming heeft gekregen. De moeder heeft die uitlatingen tot op zekere hoogte erkend in haar beroepschrift, zij het dat die volgens de moeder 'in besloten kring' hebben plaatsgevonden en uit zijn verband zijn gehaald. Het hof vindt het begrijpelijk dat de gang van zaken ernstige gevoelens van onveiligheid hebben opgeroepen bij de vader en [de minderjarige] . Het hoeft geen betoog dat een en ander zeer schadelijk is geweest voor de onderlinge verhoudingen en het vertrouwen. Daarmee is niet gezegd dat de vader van alle blaam vrij is. Beide ouders zijn er niet in geslaagd hun echtscheidingsproblematiek te beperken, [de minderjarige] daar buiten te houden en hun verschillen te overbruggen in het belang van [de minderjarige] . Het hof heeft geen concrete aanknopingspunten gevonden, in bijvoorbeeld spijt of probleeminzicht, om aan te nemen dat hierin binnen afzienbare termijn verbetering zal komen.
5.5
Voor zover namens de moeder is betoogd dat de desbetreffende tapverslagen uit het strafdossier niet op rechtmatige wijze zijn gebruikt door de vader, overweegt het hof dat in een procedure als de onderhavige slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden een bewijsmiddel buiten beschouwing moet worden gelaten op de grond dat het niet rechtmatig is verkregen (ECLI:NL:HR:2014:942). Dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden doen zich hier naar het oordeel van het hof niet voor, gelet op het over en weer aangevoerde en de betrokken belangen.
5.6
Het voorgaande betekent dat het hof alle verzoeken van de moeder in hoger beroep zal afwijzen.
De omgang tussen [de minderjarige] en de moeder
5.7
Op grond van artikel 1:377e Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van een ouder een beslissing over de omgang wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts indien
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind of,
b. de ouder kennelijk ongeschikt of niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaar of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.8
Niet in geschil is dat er sprake is van een wijziging van de omstandigheden die maakt dat de eerder geldende omgangsregeling opnieuw beoordeeld moet worden. Het is het hof gebleken dat er op dit moment bij [de minderjarige] geen enkele ruimte is voor herstel van het contact met de moeder. Zij heeft ernstige bezwaren tegen dit contact en heeft ook onderbouwd waarom zij dit heeft. Daarnaast is er in het gezinssysteem van [de minderjarige] sprake geweest van dermate heftige gebeurtenissen (zoals hierboven besproken) dat ook daarom een geforceerd contact met de moeder in strijd is met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Dat maakt dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen op het punt van de beslissing over de omgangsregeling.
5.9
[de minderjarige] heeft ter toelichting onder meer opgemerkt dat zij voor het resterende deel van haar jeugd zoveel mogelijk onbezorgd kind wil kunnen zijn. Dat houdt voor [de minderjarige] in dat zij zich nu eerst vooral wil richten op de dingen waar ze blij van wordt, zoals haar hobby's (paarden en hockey) en haar goede schoolresultaten. Het hof heeft bewondering voor de manier waarop [de minderjarige] haar situatie heeft weten te beschrijven en te beredeneren en de keuzes die zij hierin maakt. Ondanks dat het nu goed met [de minderjarige] lijkt te gaan, heeft ook het hof kunnen vaststellen dat [de minderjarige] als het ware (emotioneel) blokkeerde zodra haar moeder ter sprake kwam in het gesprek met de raadsheer-commissaris. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er mogelijk nog een stuk verwerking dient plaats te vinden bij [de minderjarige] . Het hof raadt de vader daarom aan professionele hulp voor [de minderjarige] in te schakelen wanneer dat nodig blijkt en [de minderjarige] daar aan toe is.
Het verzoek om nader onderzoek5.10 Het hof is van oordeel dat er voldoende informatie beschikbaar is om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, terwijl het daarnaast niet in het belang van [de minderjarige] moet worden geacht om nog langer in onzekerheid te verkeren. Er wordt immers al meer dan 3,5 jaren geprocedeerd over de positie van [de minderjarige] ten opzichte van haar moeder. Het hof zal dan ook geen nader onderzoek gelasten zoals door de moeder verzocht. Voor zover de moeder bij haar verzoek heeft willen aansluiten bij het bepaalde in artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, wijst het hof erop dat het voorliggende geschil buiten het toepassingsbereik van dat artikel valt (vgl. Hoge Raad 8 februari 2019: ECLI:NL:HR:2019:202 en bijbehorende conclusie).
De gerechtelijke- en buitengerechtelijke proceskosten
5.11
Gelet op de aard van de procedure en de onderliggende problematiek, zal het hof de proceskosten aldus compenseren dat ieder de eigen kosten van het geding draagt. Het hof acht in dit verband onvoldoende termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als door de vader verzocht.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen als hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
4 december 2018 voor zover aan dit hoger beroep onderworpen;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, C. Koopman en S. Rezel, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier en is op 21 november 2019 in het openbaar uitgesproken.