ECLI:NL:GHARL:2019:10063

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
22 november 2019
Zaaknummer
200.259.585
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een bijzondere curator in een gezagskwestie met belangenstrijd

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 21 november 2019, wordt de benoeming van een bijzondere curator voor de minderjarige [de minderjarige1] besproken. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin het gezag van de ouders over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) tot voogdes is benoemd. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken, omdat zij niet langer belast is met het gezag over de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat er een belangenstrijd bestaat tussen de GI en [de minderjarige1], die bij zijn vader wil wonen. Het hof oordeelt dat de benoeming van een bijzondere curator noodzakelijk is om de belangen van [de minderjarige1] te behartigen en om te onderzoeken of zijn wens om bij zijn vader te wonen authentiek is of voortkomt uit loyaliteitsproblematiek. De bijzondere curator zal de minderjarige vertegenwoordigen in deze kwestie. De mondelinge behandeling van het hoger beroep van de vader zal op 17 maart 2020 worden voortgezet, waarbij alle betrokken partijen worden opgeroepen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.259.585
(zaaknummer rechtbank Gelderland 346331)
beschikking van 21 november 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.L. van Olst te Arnhem,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.S. Gerson te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Eindhoven,
verder te noemen: de GI,
vertegenwoordigd door
het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: het Let.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 mei 2019;
- het verweerschrift in hoger beroep van de raad;
- een brief van mr. K.R. Koopman, advocaat te Zeist, van 12 september 2019, waarin zij
meedeelt dat zij op verzoek van de moeder en hierna te noemen minderjarige [de minderjarige1] middels
een last als advocaat aan [de minderjarige1] toegevoegd wenst te worden;
- een journaalbericht van mr. Van Olst van 11 oktober 2019 met producties.
2.2
[de minderjarige1] heeft bij brief, ingekomen bij het hof op 25 september 2019, aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek en hij heeft daarbij verzocht om een bijzondere curator of advocaat die zijn belangen behartigt.
2.3
Op 7 oktober 2019 is [de minderjarige1] verschenen, die buiten aanwezigheid van alle partijen door het hof is gehoord. Bij dit gesprek heeft [de minderjarige1] onder meer verklaard dat hij nog zou laten weten of hij nog een bijzondere curator of advocaat wil.
2.4
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over voormelde verzoeken van de moeder en [de minderjarige1] .
2.5
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken:
- een journaalbericht van mr. Gerson van 14 oktober 2019 met producties;
- een brief van het Let van 14 oktober 2019 met een verslag van het verloop van de
ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ;
- een brief van het Let van 14 oktober 2019 betreffende het verzoek tot benoeming van een
bijzondere curator voor hierna te noemen: [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ;
- een brief van de raad van 15 oktober 2019;
- een journaalbericht van mr. Van Olst van 15 oktober 2019 met producties.
2.6
De mondelinge behandeling van de verzoeken van [de minderjarige1] en de moeder tot het toevoegen van een advocaat en/of de benoeming van een bijzondere curator heeft op 22 oktober 2019 plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is [C] verschenen. Namens de GI is het Let verschenen vertegenwoordigd door [D] en [E] .

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de moeder zijn geboren [in] 2007 te [F] , [de minderjarige1] , verder te noemen: [de minderjarige1] , en [in] 2010 te [F] , [de minderjarige2] , verder te noemen: [de minderjarige2] .
Op 26 januari 2018 is in het gezagsregister aangetekend dat de vader en de moeder gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn belast.
3.2
Bij beschikking van 25 juli 2016 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering voor de duur van een jaar, welke termijn bij beschikking van 24 juli 2017 is verlengd tot uiterlijk 25 juli 2018. Per 9 april 2018 is deze gecertificeerde instelling vervangen door de GI.
3.3
Bij beschikking van 14 november 2016 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit huis te plaatsen bij de pleegouders, zijnde de grootvader (moederszijde) en de tante, tot uiterlijk 25 juli 2017. Bij de beschikking van 24 juli 2017 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot uiterlijk 25 juli 2018.
3.4
Bij de beschikking rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 11 december 2017 heeft de kinderrechter machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een gezinshuis op een geheime locatie, met ingang van 11 december 2017 tot uiterlijk 25 juli 2018. In januari 2018 zijn de kinderen overgeplaatst naar een ander gezinshuis op een geheime locatie.
3.5
De termijn van de ondertoezichtstelling en de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een gezinshuis is bij beschikking van de kinderrechter van 24 juli 2018 verlengd tot uiterlijk 25 juli 2019.
3.6
Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 7 februari 2019 heeft de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, op verzoek van de GI, de vader en de moeder geschorst in de uitoefening van het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van 7 februari 2019 tot uiterlijk 7 mei 2019, en de GI met de voorlopige voogdij over de kinderen belast, en heeft de rechtbank voorts bepaald dat de GI en de belanghebbenden zullen worden gehoord op 15 februari 2019.
3.7
Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 26 februari 2019 van voornoemde rechtbank is die schorsing van de ouders alsmede de voorlopige voogdij van de GI per direct beëindigd.
3.8
Vanaf november 2016 verbleven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij tante en grootvader. Sinds december 2017 tot januari 2019 verbleven zij in het gezinshuis. Met ingang van medio januari 2019 verblijven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] apart van elkaar op een geheime plek.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden -
nietuitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd en de GI tot voogdes over de kinderen benoemd.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De vader verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verzochte beëindiging van het gezag van de vader alsnog af te wijzen en een onderzoek als bedoeld in artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te gelasten (naar onder meer de opvoedingsvaardigheden van de vader), althans te beslissen zoals het hof juist acht.
4.3
De raad voert verweer, hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

ontvankelijkheid
5.1
Het hof stelt voorop dat alleen de vader hoger beroep heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking waarbij het gezag van de ouders over de kinderen is beëindigd. De termijn voor de moeder voor het instellen van beroep tegen die beschikking is verlopen. Dit brengt mee dat de moeder niet langer belast is met het gezag over de kinderen.
5.2
Voor ligt onder meer de vraag of de moeder kan worden ontvangen in haar verzoek namens [de minderjarige1] om benoeming van een advocaat of bijzondere curator. Het hof verwijst naar twee uitspraken van de Hoge Raad, beide van 30 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:463 en ECLI:NL:HR:2018:488). In deze uitspraken is uitvoerig ingegaan op het begrip belanghebbende, waaronder de positie van de niet met het ouderlijk gezag beklede ouder.
Het hof stelt vast dat de moeder niet langer is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] .
Gelet op voormelde uitspraken van de Hoge Raad ziet het hof geen ruimte om de moeder
in de onderhavige procedure aan te merken als belanghebbende zoals bedoeld in artikel 798 lid 1 Rv. Dit brengt met zich dat de moeder niet kan worden ontvangen in haar verzoeken in hoger beroep, ook omdat de kinderen al vanaf december 2017 uit huis zijn geplaatst.
last tot toevoeging van een advocaat
5.3
Het hof ziet in deze zaak geen aanleiding voor het geven van een last tot toevoeging van een advocaat aan [de minderjarige1] . De met het gezag belaste vader van [de minderjarige1] kan namelijk als wettelijke vertegenwoordiger, eventueel met bijstand van een advocaat, de juridische belangen van [de minderjarige1] behartigen.
Voor zover [de minderjarige1] verzoekt de uithuisplaatsing te stoppen (omdat hij bij zijn vader wil wonen), is dat geschil niet eerder in deze procedure betrokken, zodat het hof hierop niet zal beslissen. Bovendien kan [de minderjarige1] (of de vader) op grond van artikel 1:265d van het Burgerlijk Wetboek (BW) zelf een dergelijk verzoek bij de kinderrechter indienen.
Voorts is het hof met het Let van oordeel dat de onderwerpen die [de minderjarige1] in zijn brief heeft vermeld zich niet lenen voor de geschillenregeling van artikel 1:262b BW nu dit geschillen zijn rondom gedragingen zoals bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet waarvoor een klachtregeling bestaat en waarvoor het hof een toevoeging van een advocaat aan [de minderjarige1] , gelet op hetgeen hiervoor overwogen, niet nodig acht.
benoeming van een bijzondere curator
5.4
Wat betreft het verzoek van [de minderjarige1] tot benoeming van een bijzondere curator verwijst het hof naar artikel 1:250 BW.
Op grond van artikel 1:250 BW kan de rechter
voor wie de zaak aanhangig is(onderstreping hof), in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator benoemen om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
5.5
Gelet op de hiervoor vermelde door het hof onderstreepte woorden in artikel 1:250 BW is het hof, anders dan het Let, van oordeel dat [de minderjarige1] in dit verzoek dat hij voor het eerst in hoger beroep heeft gedaan, kan worden ontvangen.
5.6
Uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden dat het bij de herziening van dit wetsartikel in 1995 niet de bedoeling van de wetgever is geweest algemene opvoedingsproblemen met de hulp van een bijzondere curator tot een oplossing te brengen. Beoogd is te voorzien in de mogelijkheid van benoeming van een bijzondere curator als met betrekking tot de verzorging en opvoeding een wezenlijk conflict is ontstaan tussen de minderjarige en degene die als wettelijke vertegenwoordiger met zijn verzorging en opvoeding is belast (HR:2005:AR4850). Blijkens de wetsgeschiedenis treedt de bijzondere curator slechts op ter oplossing van een bepaald concreet probleem ten behoeve van de minderjarige, en niet, zoals een mentor, in het algemeen ter behartiging van de immateriële belangen van een minderjarige. Bij de beantwoording van de vraag of benoeming van een bijzondere curator is aangewezen, zal het belang van de minderjarige de eerste overweging voor de rechter moeten vormen. De rechter heeft bij de beantwoording van de vraag of een bijzondere curator nodig is, een grote mate van beoordelingsvrijheid.
5.7
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is het hof van oordeel dat zich een belangenstrijd voordoet in de zin van artikel 1:250 BW. [de minderjarige1] heeft duidelijk te kennen gegeven dat hij bij zijn vader wil wonen. De procedure die voorligt bij het hof betreft het hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank waarbij zijn gezag over [de minderjarige1] (en [de minderjarige2] ) is beëindigd en de GI tot voogdes over hen is benoemd. Vast staat dat de GI geen voorstander is van een plaatsing van [de minderjarige1] bij de vader. De vader onderschrijft het verzoek van [de minderjarige1] . In zoverre is er geen belangenstrijd tussen de vader en [de minderjarige1] . Echter, indien het hof de bestreden beschikking bekrachtigt is wel sprake van een dergelijke strijd omdat de GI dan is belast met het gezag over [de minderjarige1] en de GI het verzoek van [de minderjarige1] om bij zijn vader te mogen wonen naar verwachting nog steeds niet zal onderschrijven.
5.8
Het hof is met de raad van oordeel dat in het belang van [de minderjarige1] snel duidelijkheid komt over de beëindiging van het gezag, dat er rust komt, dat beide kinderen niet meer betrokken worden in de strijd zodat zij toekomen aan de behandeling en het verwerken van de ingrijpende gebeurtenissen die in hun leven hebben plaatsgevonden. Echter gebleken is dat ondanks de inzet van verschillende hulpverlenende instanties, die het belang van [de minderjarige1] voorop stellen, [de minderjarige1] ook na de uithuisplaatsing het nodige is overkomen. Het hof acht het in dit geval in het belang van [de minderjarige1] om een bijzondere curator te benoemen, met name om te onderzoeken of de wens van [de minderjarige1] om bij zijn vader te wonen, authentiek kan worden geacht, wordt ingegeven door hetgeen hem is overkomen, of dat deze wens voortkomt uit loyaliteitsproblematiek in verband met de juridische strijd.
5.9
Hoewel het hof zich ervan bewust is dat de benoeming van een bijzondere curator met zich brengt dat [de minderjarige1] opnieuw en met nog een andere persoon over de gezagsbeëindiging in gesprek moet gaan, acht het hof deze benoeming noodzakelijk, omdat dan de belangen en wensen van [de minderjarige1] op hun waarde kunnen worden geschat en tegen deze achtergrond zo goed mogelijk worden belicht en behartigd en door het hof kunnen worden betrokken bij de afweging en besluitvorming in deze zaak.
5.1
Gelet op de leeftijd van [de minderjarige2] en nu gesteld noch gebleken is dat hij net als [de minderjarige1] de wens heeft om bij de vader te wonen, zal het hof niet tot benoeming van een bijzondere curator voor [de minderjarige2] overgaan.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken in hoger beroep;
wijst af het verzoek van [de minderjarige1] om aan hem een advocaat toe te voegen;
benoemt met ingang van heden tot bijzondere curator als bedoeld in artikel 1:250 BW over de minderjarige: [de minderjarige1] , geboren te [F] [in] 2010;
[G]
[a-straat 1]
[H] .
en met de taakomschrijving als hiervoor beschreven onder rechtsoverweging 5.8;
alvorens verder te beslissen:
bepaalt dat de mondelinge behandeling van de zaak betreffende het hoger beroep van de vader tegen de beëindiging van het gezag over de kinderen zal worden voortgezet op
dinsdag 17 maart 2020 te 11.00 uur voor welke zitting de vader, de raad, de moeder (als informant), de GI en het Let zullen worden opgeroepen;
bepaalt dat
de griffier van dit hofeen afschrift van deze beschikking en een afschrift van alle processtukken aan de bijzondere curator zal toezenden;
bepaalt dat het Let per omgaandede adres-, telefoon- en of e-mailgegevens van de instelling waar [de minderjarige1] verblijft aan de bijzondere curator ter kennis brengt, zodat zo spoedig als mogelijk een afspraak kan worden gemaakt;
verzoekt de bijzondere curator
vóór 25 februari 2020aan het hof schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen, met afschrift daarvan aan alle partijen;
bepaalt dat de vader, de raad en het Let, zo nodig, na ontvangst van het afschrift van het verslag van de bijzondere curator, op dat verslag
uiterlijk 10 maart 2020schriftelijk kunnen reageren, met een afschrift van deze reactie aan de andere partijen en de bijzondere curator;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, R. Krijger en L. Hamer, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 21 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.