In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over een aanslag schenkbelasting die aan belanghebbende is opgelegd. De Inspecteur had op 12 juli 2016 een aanslag schenkbelasting opgelegd voor een belaste verkrijging in 2015 van € 33.581. Belanghebbende, die een schenking van haar moeder had ontvangen, had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur. Belanghebbende stelde dat zij recht had op een verhoogde vrijstelling van schenkbelasting, omdat de schenking verband hield met de aflossing van een eigenwoningschuld. De rechtbank oordeelde echter dat de verhoogde vrijstelling slechts voor één kalenderjaar kan worden toegepast, en dat belanghebbende deze al in 2014 had benut. Het Hof bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de Inspecteur de aanslag terecht had vastgesteld. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. De Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en moest het betaalde griffierecht vergoeden.