Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
eiseres in het incident,
hierna: de stichting,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [gefailleerde] ,
gedaagde in de procedure tot herroeping,
verweerder in het incident,
1.Het geding in hoger beroep in de zaak met nummer 200.157.460
2.Het geding tot herroeping
- het anticipatie-exploot van 27 juli 2018;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- een aanvullende akte zijdens de stichting, met producties;
- de antwoordconclusie in incident, met producties.
1. primair: niet ontvankelijkheid van [geïntimeerde] als niet bestaande (althans niet benoemd in dit faillissement) curator;
subsidiair: het vorderen van [geïntimeerde] ex artikel 21 van bewijs inzake zijn identiteit, die van [geïntimeerde] en het voldoen van beide aan de kwaliteitseisen voor curatoren;
2. tevens primair: te bepalen dat zowel het vonnis als het arrest lijden aan nietigheid dat daaraan derhalve geen rechtsgevolgen verbonden kunnen worden vanwege schendingen van vormvoorschriften van openbare orde met de sanctie van nietigheid;
tevens te bepalen dat herstel mede niet toegestaan is omdat de niet ontvankelijkheid van de procespartij [geïntimeerde] bij de rechters en raadsheren al bekend moet zijn geweest;
3. subsidiair: het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad inzake deze nietigheid;
4. meer subsidiair: dat de vervroeging afgewezen dient te worden totdat [gefailleerde] als voormalig bestuurder van Syanora voldoende in staat is gesteld zijn bewijs verder te onderbouwen en dat [gefailleerde] daartoe een termijn wordt gesteld om het verzoek getuigenverhoor en/of deskundigenbericht via een akte te onderbouwen;
5. dan wel meer subsidiair: dat het gerechtshof het van belang oordeelt voor dit geschil dat een deskundigenbericht wordt opgesteld inzake het kennelijk doen failleren van Eurocommerce en de aanhangende ondernemingen, alsmede onderzoek naar de Mort-civiel van de familie [gefailleerde] en de rol van de betrokken autoriteiten in dit geheel;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van dit incident.
3.4 De vorderingen onder 1, 2 en 3 berusten op de stelling dat sprake is van een niet bestaande persoon of rechtspersoon en dat daarom sprake is van een nietig anticipatie-exploot en dat het vonnis en het arrest die onderwerp zijn van deze herzieningsprocedure aan nietigheid lijden. De stichting heeft hiertoe aangevoerd dat de curator in de benoemingsbeschikking tot curator en in de voorgaande procedures is optreden onder de naam [geïntimeerde] , terwijl de curator in deze procedure als [geïntimeerde] is verschenen, zoals opgenomen in het anticipatie-exploot. Artikel 45 Rv e.v. geeft regels over de vereisten waaraan een exploot dient te voldoen en bepaalt in lid 3 aanhef en onder b dat het exploot ten minste de naam bevat van degene op wiens verzoek de betekening van het exploot geschiedt. Indien het exploot niet aan de vereisten van artikel 45 lid 3 Rv voldoet, kan het zijn dat het exploot lijdt aan een gebrek dat met nietigheid is bedreigd. Het hof oordeelt dat in de onderhavige zaak voor iedereen duidelijk is wie er wordt bedoeld met [geïntimeerde] dan wel [geïntimeerde] . Dit blijkt uit de feiten en omstandigheden en de onderliggende processtukken. Om die reden missen de vorderingen al grondslag. Er bestaat geen redelijke twijfel over de identiteit van de curator, in wiens naam het anticipatie-exploot is betekend. [geïntimeerde] is, dat heeft de stichting niet in twijfel getrokken, als advocaat verbonden aan het kantoor Stellicher Advocaten en treedt in deze procedure op in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [gefailleerde] . Het betoog van de stichting dat de identiteit van de curator niet duidelijk is, omdat de naam van de curator bij de benoeming van hem als curator en in een voorgaande procedures met ‘y’ en in de onderhavige procedure met ‘ij’ is geschreven, is onvoldoende voor de conclusie dat daadwerkelijk twijfel kan bestaan over de vraag of de tot curator benoemde [geïntimeerde] dezelfde persoon is als [geïntimeerde] . Bij de wijziging van schrijfwijze van de naam van [geïntimeerde] in het anticipatie-exploot gaat het dus om een verbetering van een voor de onderhavige procedure niet ter zake doende achterhaalde wijze van aanduiding van deze procespartij en niet om een wijziging in de persoon van die procespartij (vergelijk Hoge Raad 1 juli 1992, ECLI:NL:HR:1992:AB8367 en Hoge Raad 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:668). Er is dan ook geen sprake van een niet bestaand persoon of rechtspersoon of een nietigheid in het anticipatie-exploot. Daarop stuiten de vorderingen onder 1, 2 en 3 af. Het hof zal [geïntimeerde] in het vervolg aanduiden met ‘ij’ (en heeft dat ook reeds in de kop van dit arrest gedaan).