ECLI:NL:GHARL:2018:9667

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
200.215.973/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht; geschil over uitkering na diefstal van een auto en de gevolgen van onjuiste informatieverstrekking door de verzekerde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant], een taxiondernemer, en Achmea Schadeverzekeringen N.V. Het geschil betreft de weigering van Achmea om een schadevergoeding uit te keren na de diefstal van de auto van [appellant], een Mercedes-Benz E270 CDI. De verzekeraar heeft de dekking geweigerd op basis van artikel 4 van de Algemene Voorwaarden, omdat [appellant] opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt bij de aanvraag van de verzekering. Dit betreft onder andere het verzwijgen van zijn strafrechtelijk verleden, waarin hij in 2008 was veroordeeld voor uitkeringsfraude, en het onjuist opgeven van de aankoopprijs van de auto. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] zijn mededelingsplicht heeft geschonden, wat heeft geleid tot verval van het recht op uitkering. De kantonrechter had eerder de vorderingen van [appellant] afgewezen en de vorderingen van Achmea toegewezen. In hoger beroep heeft het hof de beslissing van de kantonrechter grotendeels bekrachtigd, maar de vordering van Achmea tot betaling van onderzoekskosten verhoogd. Het hof heeft [appellant] veroordeeld tot betaling van € 3.237,17 aan Achmea, te vermeerderen met wettelijke rente, en hem in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.215.973/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5202877 \ CV EXPL 16-7692)
arrest van 6 november 2018
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant in het principaal hoger beroep, geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. S.M. Wolfert, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
Achmea Schadeverzekeringen N.V. h.o.d.n. Avéro Achmea,
statutair gevestigd te Apeldoorn, kantoorhoudende te Leeuwarden,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Achmea,
advocaat: mr. R.H.J. Wildenburg, kantoorhoudend te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
22 juni 2016 en 7 februari 2017 die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 1 mei 2017,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord/tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep (met producties),
- een akte van [appellant] met producties,
- een antwoordakte van Achmea.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.11 van het (bestreden) vonnis van 7 februari 2017, nu tegen de vaststelling van deze feiten geen grieven zijn gericht of anderszins van bezwaren daartegen is gebleken. Aangevuld met enige feiten die in hoger beroep nog zijn komen vast te staan gaat het om volgende.
3.2
[appellant] is in 2008 wegens uitkeringsfraude veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 100 uren.
3.3
[appellant] is taxiondernemer. Hij gebruikte voor zijn werk een auto van het merk Mercedes-Benz E270 CDI met kenteken [00-YY-YY] (hierna: de auto). [appellant] heeft voor de auto in oktober 2012 - via een gevolmachtigde agent van Achmea, Voogd & Voogd Verzekeringen (hierna: Voogd &Voogd) te Den Helder, met tussenkomst van tussenpersoon Wouda Groep te Den Helder - een motorrijtuigenverzekering, een zogenaamde taxi/pakketpolis, afgesloten bij Achmea (hierna: de verzekeringsovereenkomst). Op de verzekeringsovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden Comfortplan CFP-ALG06, aangevuld met enkele bijzondere voorwaarden van toepassing (hierna: de verzekeringsvoorwaarden). In het aanvraagformulier voor de verzekering is als vraag onder andere gesteld - voor zover hier van belang -:
"1. Is de aanvrager, of een andere belanghebbende bij deze verzekering, in de laatste 8 jaar, als verdachte of ter uitvoering van een opgelegde (straf)maatregel, in aanraking geweest met politie of justitie in verband met:
Wederrechtelijk verkregen of te verkrijgen voordeel zoals diefstal, verduistering, bedrog, oplichting, valsheid in geschrifte of poging(en) daartoe; (…)"
[appellant] heeft die vraag ontkennend beantwoord.
3.4
In artikel 4 van de Algemene Voorwaarden Comfortplan is voor zover van belang het volgende bepaald:
“A. Het niet nakomen van verplichtingen
Een verzekerde verliest het recht op schadevergoeding als een in de algemene, de bijzondere voorwaarden of in de clausules vermelde verplichting door hem niet is nagekomen en wij daardoor zijn benadeeld. Als een verzekerde echter kan aantonen dat hem daarvoor geen enkel verwijt valt te maken verliest hij het recht op schadevergoeding niet.
B. Opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens
Een verzekerde verliest het recht op schadevergoeding indien hij opzettelijk onjuiste gegevens verstrekt. Voorts hebben wij dan het recht om:
1. de onderzoekskosten en de eventueel reeds uitgekeerde bedragen en onderzoekskosten terug te vorderen;
2 .de poging tot misleiding te registreren in het tussen verzekeraars gangbare signaleringssysteem;
3. aangifte te doen bij de politie.”
3.5
Op 30 mei 2013 heeft [appellant] de dekking van de verzekering uitgebreid van WA naar WA + beperkt casco verzekering met een verzekerd bedrag van € 6.933,00. Met die wijziging was de auto naast wettelijke aansprakelijkheid ook verzekerd voor diefstalschade.
3.6
Op 10 juni 2013 is de tenaamstelling van de auto in het kentekenregister gewijzigd. De auto die voorheen op naam stond van de zus van [appellant] is toen op naam van [appellant] gezet.
3.7
[appellant] heeft op 22 juni 2013 aangifte gedaan bij de politie Groningen van diefstal van de auto in Groningen. Door middel van een schademeldingsformulier d.d. 22 juni 2013 heeft [appellant] bij Voogd & Voogd melding gemaakt van diefstal van de auto.
3.8
Voogd & Voogd heeft onderzoek laten verrichten naar de feiten en omstandigheden met betrekking tot de schademelding door [appellant] . Daarbij heeft zij Levisson Schade Onderzoek & Advies B.V. te Dordrecht (hierna: Levisson) ingeschakeld. Levisson heeft op 16 juli 2013 rapport uitgebracht, waarin met betrekking tot de schadeclaim een aantal fraude-indicatoren is benoemd, zoals de veroordeling van [appellant] in 2008 in verband met een uitkeringsfraude en onduidelijkheid omtrent een aankoopnota voor de auto. Naar aanleiding van het rapport van Levisson heeft Achmea een nader onderzoek laten uitvoeren door [B] (hierna: [B] ) werkzaam bij het Team Toedrachtonderzoek Achmea, van welk onderzoek op 23 januari 2014 rapport is uitgebracht.
3.9
Bij brief van 12 februari 2014 heeft Achmea vervolgens het volgende - voor zover van belang - aan [appellant] bericht:
"Wij hebben onderzoek gedaan naar de feiten en omstandigheden van de diefstal, de aankoop van de auto en het verzekerde risico. Hieruit is het volgende naar voren gekomen:
Autoverzekering
U heeft een WA verzekering afgesloten voor de Mercedes met kenteken [00-YY-YY] . Hierbij gaf u aan dat niet u, maar uw zus ( [C] geboortedatum [in] 1969) eigenaar en tevens kentekenhouder was. De gewenste ingangsdatum van deze polis was 22-10-2012.
Uit onderzoek is gebleken dat de door u opgegeven informatie bij de aanvraag van de polis niet juist is geweest. Het kenteken werd namelijk op naam van een zekere [D] met geboortedatum [in] 1981 gesteld.
Bij de aanvraag werd aan u de vraag gesteld of u of een andere belanghebbende, in de laatste 8 jaar, als verdachte of ter uitvoering van een opgelegde (straf)maatregelen, in aanraking bent geweest met politie of justitie. Uw antwoordt daarop was NEE.
Tijdens ons onderzoek heeft u verklaard dat u in 2008 met politie en/of justitie in aanraking bent geweest in verband met een uitkeringsfraude. U bent hiervoor veroordeeld tot 100 uur taakstraf.
Op 30 mei 2013 is een dekkingswijziging op onderhavige polis doorgevoerd. U wenste de verzekering uit te breiden van WA naar WA Beperkt casco. U voertuig was vanaf die datum verzekerd tegen onder andere het diefstalrisico. Vervolgens werd op 10 juni 2013 het kenteken van de Mercedes op u naam overgeschreven.
Schadeclaim
De diefstal van de auto vond plaats tussen 20 juni 2013 te 08.30 uur en 22 juni te 21.45 uur. Dit was minimaal 10 en maximaal 12 dagen na de dekkingswijziging. U verklaarde dat u de auto op de bewuste dag en tijdstip had geparkeerd op korte afstand van uw woning. U had de auto afgesloten waarbij tevens het alarm door u was ingeschakeld. Op 22 juni ontdekte u dat de auto weg was. Er werden geen enkele sporen op de bewuste locatie aangetroffen.
Diefstalbeveiliging
De auto was voorzien van een SCM klasse 3 alarm. Een kopie van het inbouwcertificaat werd door u overlegd. U verklaarde dat u op advies van Mercedes Wensink het alarm van de auto hebt laten herkeuren. Dit vond plaats op 10 juni 2013, 12 dagen voor de diefstal.
Uit onderzoek is gebleken dat u op eigen initiatief de aanvraag heeft gedaan voor de keuring van het alarm. Mercedes Wensink heeft géén advies gegeven omtrent de herkeuring van het alarm.
Aankoop auto
Om de waarde van de gestolen auto vast te stellen, heeft de expert u onder andere gevraagd naar de aankoop ervan. U verklaarde dat u de auto had gekocht voor € 16.600,00 bij een bedrijf uit Geldrop. Ter onderbouwing van dit aankoopbedrag overlegde u een handgeschreven nota op naam van Taxionderneming Amo, met daarop een stempel van de verkopende partij waarop hetzelfde bedrag was vermeld.
Uit onderzoek is gebleken dat auto niet voor het door u genoemde bedrag is verkocht. De auto is op 22 oktober 2012 verkocht aan Taxionderneming Amo voor een bedrag van€ 6.600,00. Dit is € 10.000,00 lager dan u verklaarde. De verkopende partij heeft hiervoor een factuur overlegd waarop dit bedrag is vermeld.
Sleutels
U stelde ons in het bezit van de twee voertuigsleutels. U verklaarde, dat bij aankoop van de auto deze twee sleutels werden verkregen, dat er nooit een sleutel zoek is geraakt en dat er geen extra sleutels werden aangeschaft.
Beide sleutels hebben wij laten onderzoeken. Van beide sleutels zijn zowel het mechanische deel (insteeksleutel) als het elektronische deel onderzocht. Hieruit is naar voren dat:
- sleutel 1 (chromen rand) een duplicaat sleutel betrof en op 10 juni 2013 in de auto met kenteken [00-YY-YY] is aangeleerd en ingelezen
- sleutel 2 (zwart met gebruikerssporen) door de fabrikant is geproduceerd, maar waarbij het elektronische deel NIET bij de auto met kenteken [00-YY-YY] behoort
- zowel het mechanisch deel van sleutel 1 als 2, duplicaten betreffen
- van de door de fabrikant oorspronkelijk bij deze auto geleverde sleutelset, ontbreken twee elektronische en twee mechanische sleutels
Daarnaast is gebleken dat u zelf twee insteeksleutels en een elektronische sleutel voor deze auto heeft bijbesteld bij een Mercedes dealer.
Conclusies
Bij de aanvraag van de verzekering heeft u onwaar verklaard over uw strafrechtelijk verleden en de eigenaar en kentekenhouder van de auto. Wanneer Voogd & Voogd op de hoogte was geweest van uw strafrechtelijk verleden, dan hadden zij de aanvraag afgewezen en was in het geheel geen verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen.
Door u tegenstrijdig is verklaard over het herkeuren van het alarm met daarbij het afgegeven certificaat.
U onwaar heeft verklaard over de hoogte van het aankoopbedrag van de auto. U heeft hierbij gebruikt van een vervalste nota. Door het aankoopbedrag anders voor te stellen dan in werkelijkheid, heeft u gepoogd een hogere uitkering uit deze verzekeringsovereenkomst te krijgen of proberen te krijgen. U zou ons daarmee in onze belangen schaden.
Daarnaast stellen wij vast dat u onware opgave heeft gedaan met betrekking tot de door u ingeleverde sleutels. Beide ingeleverde sleutels kunnen nooit bij de aankoop van de auto zijn verkregen, zoals u verklaarde. Daarnaast verklaarde u onwaar over extra aangeschafte sleutel(s). Er zijn wel degelijk sleutels door u nabesteld bij een Mercedes dealer. Wij hebben bovengenoemd vastgesteld dat de originele sleutel, die bij de aankoop van de auto werd ontvangen, niet door u is overlegd.
Op grond van bovenstaande stel ik vast dat u op verschillende punten onwaar en tegenstrijdig hebt verklaard. Wij kunnen niet anders dan concluderen dat u opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Daarnaast heeft u niet, dan wel onvoldoende bewezen dat de gestelde diefstal van de auto heeft plaatsgevonden. Bewijs dat er zich een verzekerd evenement volgens de polisvoorwaarden heeft voorgedaan op grond waarvan u schade claimt, niet door u is geleverd.
U heeft gepoogd een (hogere) uitkering uit deze verzekeringsovereenkomst te krijgen of proberen te krijgen. U zou ons daarmee in onze belangen schaden.
Verzekeringen en schadeclaims zijn gebaseerd op wederzijds vertrouwen. Als maatschappij moeten wij ervan uit kunnen gaan dat u direct juiste informatie verstrekt over schades en het verzekerde risico, ook al zou dat kunnen betekenen dat er geen dekking bestaat voor de geleden schade. Nu het vertrouwen is geschaad, kan dat dit niet zonder gevolgen blijven.
Maatregelen
In onderhavig geval is sprake van misleiding en/of poging tot misleiding, daarom doen wij een beroep op artikel 4 B van de Algemene voorwaarden. In dit artikel kunt u lezen wat wordt verstaan onder het doen van een onvolledige en/of onware opgave en wat de gevolgen hiervan zijn.
Er zal geen schadevergoeding volgen en de gemaakte kosten verhalen wij op u. Dit betekent dat de behandelingskosten (€ 250,00) en onderzoekskosten (€ 2.319,46) voor uw rekening komen.
Wij verzoeken u € 2.569,46 vóór 12 maart a.s. (…) over te maken op ons rekeningnummer (…)
Daarnaast vermeldt artikel 7 D lid 4 dat de verzekering(en) per direct word(t)(en) beëindigd. Dit betekent dat wij onze volmacht Voogd & Voogd verzoeken uw verzekering(en) per direct te beëindigen.
Uw (persoons)gegevens worden opgenomen in ons incidentenregister. Dit register heeft tot doel het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van ons bedrijf en wordt beheerd door de afdeling Speciale zaken.
Tevens delen wij u mee, dat wij de opzegging van de verzekeringen, de feiten en omstandigheden van de schadeclaim en uw volledige personalia zullen verwerken in het externe verwijzingsregister voor financiële instellingen van de Stichting CIS. Deze databank heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het voeren van een verantwoord beleid in het acceptatie- en claimsproces door de deelnemers van de stichting CIS. (…)
Daarnaast hebben wij het Bureau Justitiële Zaken van het Verbond van Verzekeraars op de hoogte gebracht van de opname van uw persoonsgegevens in het Incidentenregister. (…)"
3.1
Achmea heeft de verzekering die [appellant] inmiddels met haar had afgesloten voor zijn nieuwe auto - een Chrysler 300C met kenteken [01-XX-XX] - per 12 februari 2014 beëindigd. Verder heeft Achmea op grond van artikel 4 van de Algemene voorwaarden [appellant] geregistreerd bij de Stichting CIS.
3.11
Partijen hebben gecorrespondeerd over de dekkingsontzegging. Bij brief van
21 augustus 2014 heeft de gemachtigde van [appellant] Achmea - onder andere - gesommeerd om tot uitkering van de schadeclaim van [appellant] over te gaan. Uitkering is evenwel achterwege gebleven.
3.12
Op 17 oktober 2014 heeft de politie de auto beschadigd teruggevonden in de buurt van Slochteren. Op 4 november 2014 is de auto door de politie teruggegeven aan [appellant] .

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg en de vorderingen in hoger beroep

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg (in conventie) gevorderd te verklaren voor recht dat Achmea jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door geen dekking te verlenen op de schadeclaim van [appellant] , Achmea te veroordelen op straffe van verbeurte van een dwangsom die dekking alsnog te verlenen, Achmea te veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en Achmea te veroordelen om [appellant] binnen twee dagen na betekening van het arrest af te melden van het CIS-register, op straffe van verbeurte van een dwangsom, een en ander met veroordeling van Achmea in de proceskosten in beide instanties.
4.2
Achmea heeft in eerste aanleg (in reconventie) - kort samengevat - gevorderd veroordeling van [appellant] tot betaling van € 3.237,17, te vermeerderen met rente en kosten.
4.3
De kantonrechter heeft bij vonnis van 7 februari 2017 de vorderingen van [appellant] afgewezen en de vorderingen van Achmea toegewezen tot een bedrag van € 2.569,46,
te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 12 maart 2014, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in conventie en in reconventie.
4.4
In hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van het vonnis van 7 februari 2016 van de kantonrechter en alsnog toewijzing van zijn in eerste aanleg afgewezen vorderingen en afwijzing van de vorderingen van Achmea, met veroordeling van Achmea in de proceskosten in beide instanties.
4.5
Achmea vordert in het incidenteel hoger beroep - kort gezegd - vernietiging van het vonnis van 7 februari 2017 (naar het hof begrijpt: voor zover in reconventie gewezen) en veroordeling van [appellant] tot betaling van € 3.237,17, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de diverse betaaldata, althans vanaf 12 maart 2014, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en in de nakosten en eventuele verdere executiekosten.
5.
De beoordeling van de grieven en de vorderingen in het principaal en het incidenteel hoger beroep
5.1
De grieven in het principaal en het incidenteel hoger beroep hangen zodanig samen dat zij zich lenen voor gezamenlijke bespreking.
5.2
[appellant] heeft aan zijn stellingen in eerste aanleg (impliciet) ten grondslag gelegd dat hij op grond van de verzekering recht heeft op vergoeding van de schade die hij als gevolg van de diefstal van de auto heeft geleden en dat Achmea ten onrechte dekking heeft geweigerd en hem ten onrechte bij het CIS-register heeft aangemeld.
5.3
Achmea heeft op grond van de in de brief van 12 februari 2014 (zie rov. 3.9) opgesomde feiten en omstandigheden, die mede zijn gebaseerd op de resultaten van de diverse onderzoeken die hebben plaatsgevonden, dekking geweigerd. Volgens Achmea heeft [appellant] bij het aangaan van de verzekering zijn mededelingsplicht geschonden. Gelet op het bepaalde in artikel 7:928 lid 1 BW in verbinding met artikel 7:930 lid 5 BW, althans artikel 7: 930 lid 4 BW leidt dat volgens Achmea tot verval van dekking onder de polis althans tot verlies van het recht op uitkering van schadevergoeding. Daarnaast heeft [appellant] zijn inlichtingenplicht geschonden door opzettelijk onjuiste informatie te verschaffen omtrent de feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de beoordeling van de uitkeringsplicht. Op grond van artikel 3 en 4 van de Algemene Voorwaarden en artikel 7:941 lid 5 BW leidt dat tot verval van het recht op uitkering, aldus Achmea.
5.4
Enigszins verkort en samengevat weergegeven heeft de kantonrechter overwogen dat een verzekeringnemer op grond van artikel 7:928 lid 1 en lid 5 BW gehouden is om de verzekeraar juist en volledig te informeren omtrent voor de verzekeringsbeslissing relevante feiten en omstandigheden omtrent het strafrechtelijk verleden, waarnaar door de verzekeraar is gevraagd. [appellant] heeft volgens de kantonrechter de expliciete vraag naar zijn strafrechtelijk verleden onjuist beantwoord, omdat hij zijn veroordeling wegens uitkeringsfraude in 2008 niet heeft genoemd. [appellant] had kunnen begrijpen dat het antwoord op die vraag van belang was voor de beoordeling door Achmea van het verzekeringsrisico dat zij zou gaan lopen door met [appellant] een verzekering aan te gaan (omdat een verzekeraar aan de hand van een fraudeverleden de moraliteit van een aspirant verzekerde kan beoordelen).
Aan deze feiten en omstandigheden heeft de kantonrechter het vermoeden ontleend dat
[appellant] Achmea opzettelijk heeft willen misleiden (in de zin van artikel 7:930 lid 5 BW) en dat [appellant] niet wordt toegelaten tot tegenbewijs tegen dit vermoeden.
5.5
[appellant] komt op tegen de betreffende overwegingen van de kantonrechter. Het hof stelt vast dat [appellant] slechts belang heeft bij het antwoord op de vraag of uit het enkele feit dat hij de vraag naar het strafrechtelijk verleden niet heeft beantwoord ook de opzet tot misleiding zoals bedoeld in artikel 7:930
lid 5BW kan worden gebaseerd (vgl. HR
25 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:507) en de vraag wat de gevolgen daarvan zijn, indien het beroep van Achmea op schending van de inlichtingenplicht (op grond van de algemene voorwaarden/artikel 7:941 BW) en daaraan te verbinden gevolgen niet op zou gaan. Dat zou alleen dan anders zijn indien [appellant] zou hebben gesteld dat en welk afzonderlijk belang hij heeft bij zijn betwisting van het beroep op artikel 7:930 lid 5 BW in het geval het beroep op artikel 7:941 lid 5 BW zou slagen. Dat afzonderlijke belang is niet gesteld noch gebleken.
5.6
De kantonrechter heeft naar aanleiding van het beroep op schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 7:941 BW het volgende overwogen:
“5.6. In het geval waarin een verzekerd risico zich voordoet is de verzekeringsnemer en de tot uitkering gerechtigde op grond van artikel 7:941 lid 2 BW verplicht tot het verschaffen van alle inlichtingen en bescheiden welke voor de verzekeraar van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen. Achmea heeft een dergelijke inlichtingenplicht ook opgenomen in haar verzekeringsvoorwaarden. Naar het oordeel van de kantonrechter kan op basis van de in dit geding overgelegde onderzoeksrapporten - waarvan de uitkomsten zijn weergegeven in de hiervoor onder de feiten aangehaalde brief van Achmea van 12 februari 2014 - worden geconcludeerd dat [appellant] in het kader van de geclaimde diefstalschade onjuiste verklaringen heeft afgelegd en derhalve dat hij zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. De kantonrechter wijst in het bijzonder op de verklaring die [appellant] heeft afgelegd ten aanzien van de prijs die hij voor de auto zou hebben betaald en zijn verklaring met betrekking tot de bij de auto aanwezige sleutels. De kantonrechter is van oordeel dat Achmea aan de hand van de door de verkoper verstrekte verkoopfactuur van de auto voldoende heeft aangetoond - en [appellant] heeft dat niet voldoende weerlegd - dat de verklaring van [appellant] , dat hij de auto heeft gekocht voor € 16.600,00, niet juist was. Ook heeft Achmea door middel van het uitgevoerde sleutelonderzoek - waarvan de juistheid door [appellant] niet inhoudelijk is weersproken - voldoende aangetoond dat [appellant] na de aankoop van de auto drie sleutels in Duitsland heeft laten bijmaken en dat hetgeen hij heeft verklaard omtrent de ingeleverde sleutels - namelijk dat dat de sleutels zouden zijn die aan hem bij de aankoop van de auto waren verstrekt - niet juist is geweest. Achmea heeft voorts naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat de onjuiste inlichtingen zijn verstrekt met de opzet tot misleiding en [appellant] is er naar het oordeel van de kantonrechter niet in geslaagd om het tegendeel aan te tonen. De kantonrechter wijst in dit verband op het volgende. Niet valt in te zien welk ander doel (dan het verkrijgen van een hogere verzekeringsuitkering) [appellant] met het opgeven van het onjuiste en te hoge aankoopbedrag van de auto voor ogen gehad kan hebben. [appellant] heeft nog wel aangevoerd dat de aanschafwaarde van de auto niet van belang was voor een eventuele uitkering, omdat de auto tegen dagwaarde was verzekerd, maar daarmee is niet gezegd dat [appellant] niet de bedoeling heeft gehad om Achmea te benadelen. Zeker niet nu Achmea - onweersproken - heeft gesteld dat [appellant] ten tijde van de schademelding niet wist of zijn auto tegen dagwaarde dan wel tegen de aanschafwaarde was verzekerd. Met betrekking tot de sleutels is de kantonrechter eveneens van oordeel dat [appellant] geen logische verklaring heeft kunnen geven voor het onjuiste verhaal dat hij heeft verteld over het bijbestellen van drie sleutels. [appellant] erkent inmiddels dat er één sleutel is bijgemaakt, maar rept niet over de andere twee bijgemaakte sleutels. De kantonrechter kan daarom niet anders dan ervan uitgaan dat [appellant] het bij laten maken van sleutels opzettelijk heeft verzwegen met als doel Achmea tot uitkering te bewegen. Verder dragen de omstandigheid dat [appellant] korte tijd voor de melding van zijn schade de verzekering heeft gewijzigd en het feit dat hij het alarmsysteem heeft laten keuren (terwijl de geldigheidsduur daarvan al sinds 2010 was verstreken) en hij daarover ook wisselende verklaringen heeft afgelegd, bij aan het oordeel dat de handelwijze van [appellant] er op was gericht om er ten koste van Achmea beter op te worden
.
5.7
Met zijn
grieven II tot en met IVbeoogt [appellant] (kennelijk) mede tegen deze overweging op te komen; dat is enigszins gissen, omdat een uitgewerkte toelichting op de grieven in zoverre ontbreekt. [appellant] heeft in hoger beroep niets aangevoerd wat een ander licht op door Achmea aangevoerde feiten en omstandigheden in deze zaak kan werpen en op hetgeen de kantonrechter in eerste aanleg daarover heeft overwogen. Een deugdelijk onderbouwd betoog tegen die overwegingen ontbreekt. De grieven, voor zover betrekking hebbende op het beroep op artikel 7:941 BW, falen bij gebrek aan een dergelijke deugdelijke onderbouwing. Voor zover de grieven betrekking hebben op het beroep op 7:930 BW behoeven zij bij gebrek aan belang geen bespreking (zie hiervoor onder rov. 5.5). De
veeggrieven V, VI en VIIdelen het lot van deze grieven.
5.8
In het incidenteel hoger beroep heeft Achmea terecht aangevoerd dat haar onderzoekskosten meer hebben bedragen dan het toegewezen bedrag, te weten € 3.237,17 in plaats van € 2.569,46. Achmea heeft die onderzoekskosten gespecificeerd in randnummer 80 van haar memorie van antwoord in het principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven het incidenteel hoger beroep. Nu [appellant] die kosten, noch de grondslag voor vergoeding daarvan in de algemene voorwaarden, gemotiveerd heeft betwist, zijn deze alsnog tot het hogere bedrag toewijsbaar. Aangezien Achmea geen nadere onderbouwing heeft gegeven van haar stelling waarom de wettelijke rente zou moeten ingaan vanaf ‘de diverse betaaldata’, zal het hof met de kantonrechter de wettelijke rente laten ingaan op
12 maart 2014.

6.De slotsom

6.1
Het principaal hoger beroep slaagt niet, terwijl het incidenteel hoger beroep grotendeels slaagt. Dat brengt mee dat het vonnis waarvan beroep bekrachtigd zal worden, behoudens voor zover het de vorderingen van Achmea betreft. Het hof zal in zoverre het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen, een en ander zoals zal blijken in het dictum van dit arrest.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Het hof zal die kosten aan de zijde van Achmea conform het per
1 mei 2018 geldende liquidatietarief in het principaal hoger beroep vaststellen op € 716,- voor verschotten (griffierecht) en op € 1.611,- voor salaris advocaat (1,5 punten in tarief II) en in het incidenteel hoger beroep op € 537,- voor salaris advocaat.
6.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten, en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld, alsmede in de kosten voor het exploot van betekening van dit arrest, een en ander als nader beschreven in het dictum van dit arrest.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 7 februari 2017, behoudens voor zover het betreft de veroordeling van [appellant] tot betaling aan Achmea van een bedrag groot € 2.569,46, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 12 maart 2014 tot aan de dag van volledige betaling, vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt [appellant] om aan Achmea te betalen een bedrag van € 3.237,17, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 12 maart 2014 tot aan de dag der volledige betaling;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Achmea in het principaal hoger beroep vastgesteld op € 716,- voor verschotten en op
€ 1.611,- voor salaris advocaat en in het incidenteel hoger beroep op € 537,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- en de kosten van het betekeningsexploot, in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Smit, mr. L. Janse en mr. M. Willemse en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
6 november 2018.