Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
en zijn genoemde echtgenote[mevrouw [naam echtgenote] , hof]
verkregen (...). Ten tijde van voormelde eigendomsverkrijging waren voormelde echtelieden in algehele gemeenschap van goederen met elkander gehuwd, uit welk huwelijk vijf kinderen zijn geboren te weten[en dan volgt dat dit [appellant] , zijn broer en drie zussen zijn, hof]
(...). Vervolgens overleed genoemde mevrouw [naam echtgenote] (...), waarbij zij aan haar echtgenoot legateerde, zulks in plaats van zijn erfdeel bij versterf, het levenslange recht van vruchtgebruik van haar gehele nalatenschap, zodat zij als haar enige erfgenamen heeft achtergelaten haar vijf kinderen, voornoemd, ieder voor het een/vijfde gedeelte van haar nalatenschap, belast met voormeld recht van vruchtgebruik. (...)
- de maximale breedte van de hoofdbouw zal acht meter bedragen;
- de hoofdbouw zal dienen te worden uitgevoerd in een zogenaamde "tentdakkapconstructie";
- aan weerszijden van de hoofdbouw mag een aanbouw worden gerealiseerd ter breedte van maximaal respectievelijk twee meter vijftig centimeter en vier meter;
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Met grief II betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het geven van toestemming om af te wijken van de in de akte van levering opgenomen bouwvoorschriften indien en voor zover Hilarius die toestemming namens [vader appellant] heeft gegeven, [appellant] betwist dat en daar heeft zijn eerste grief betrekking op kan worden beschouwd als een beheershandeling waartoe de vruchtgebruiker bevoegd is. Het hof oordeelt daarover als volgt.
Het afstand doen van rechten/aanspraken uit de onderhavige akte van levering, dan wel het sluiten van een overeenkomst ten aanzien van een in de akte van levering geregeld onderwerp zoals nieuwe bouwvoorschriften, kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als een beheershandeling in de zin van artikel 3:207 lid 2 BW, die dienstig kan zijn aan de onderhavige gemeenschap van een onroerende zaak. Het betrof geen dagelijkse handeling die geen uitstel kon velen en voor de normale exploitatie van het perceel dienstig kan zijn ten behoeve van het in stand houden van de onroerende zaak. Het betreft geen handeling die kan worden geschaard onder één van de bevoegdheden die de wet een vruchtgebruiker toekent
"Gebleken is met betrekking tot dezelfde onroerende zaak dat U Uw verplichtingen, volgens de akte van levering d.d. 19 december 1997, niet bent nagekomen.
"Voor het overige heeft [geïntimeerden] gemotiveerd het standpunt van [appellant] weersproken dat sprake zou zijn van schending van de bouwvoorschriften in de akte van levering terwijl [appellant] daar verder niet inhoudelijk op is teruggekomen. Daarmee heeft [appellant] in onvoldoende mate voldaan aan zijn eigen stelplicht."Niet in geschil is dat de door [geïntimeerden] gebouwde woning niet is voorzien van een tentdakkapconstructie. In zoverre is er in ieder geval niet voldaan aan de bouwvoorschriften in de akte van levering. Voor de vraag of de overeengekomen boete is verschuldigd, is niet van belang of er al dan niet nog meer schendingen hebben plaatsgevonden. Grief III behoeft daarom geen (verdere) behandeling.
" [geïntimeerden] . heeft onbetwist gesteld dat het kadaster bij brief van 2 augustus 2001 het bezwaarschrift (…) gericht tegen de afwijzing van het kadaster van het verzoek tot herstel van een kennelijke fout, ongegrond heeft verklaard. Bovendien heeft [geïntimeerden] deze brief van het kadaster in het geding gebracht, waaruit een en ander bovendien genoegzaam blijkt. Daarbij komt dat van enige erkenning van de stellingen van [appellant] van de zijde van [geïntimeerden] niet is gebleken. Bovendien is de stelling van [appellant] dat 72 m2 te veel zou zijn ingemeten, verder op geen enkele wijze onderbouwd. Hieruit volgt ook dat de vordering van [appellant] tot verwijdering van het hekwerk moet worden afgewezen, omdat een grondslag daartoe ontbreekt.", aldus de rechtbank. Hiertegen is grief IV gericht.
De kadastrale registratie bepaalt echter niet wat door [broer en zussen appellant] . in eigendom aan [geïntimeerden] is overgedragen.
Ook (of subsidiair) legt [appellant] aan de hiervoor in rechtsoverweging 4.1 onder II bedoelde vordering ten grondslag, zo begrijpt het hof, dat [geïntimeerden] heeft erkend dat hij de paaltjes heeft verzet en in verband daarmee heeft toegezegd het te veel geleverde (althans een perceelsgedeelte van 40 m2) terug te leveren.
heeft een en ander uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist.
6.De beslissing
27 november 2018in het geding dient te brengen,
13 november 2018, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;