ECLI:NL:GHARL:2018:9472

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
200.174.360/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over beëindiging spaaractie tussen supermarktorganisatie en opdrachtnemer met betrekking tot vorderingen en schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen een supermarktorganisatie, Plus Retail B.V., en haar opdrachtnemer, Retail Needs, vertegenwoordigd door [C]. De zaak betreft de beëindiging van een spaaractie en de vraag of Plus Retail nog een bedrag verschuldigd was aan Retail Needs. De appellant, [appellant], die rechtsopvolger is van [C], vorderde betaling van een bedrag van € 421.000,- ter zake van de overeenkomst voor het leveren van foto’s op linnen, alsook schadevergoeding wegens onrechtmatige beëindiging van de handelsrelatie. Het hof oordeelde dat de vorderingen van [appellant] niet konden worden toegewezen. Het hof baseerde zich op de vaststelling dat Plus Retail reeds een bedrag van € 750.000,- had voldaan aan Retail Needs, wat meer was dan de vastgestelde aanspraak. Het hof concludeerde dat er geen bewijs was dat [C] nog recht had op enig bedrag van Plus Retail ter zake van het beëindigen van het project. De grieven van [appellant] werden verworpen, en het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.174.360/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 74937 / HA ZA 09-656)
arrest van 30 oktober 2018
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] , gemeente [B] ,
als zodanig rechtsopvolger onder bijzondere titel van
[C],
wonende te Meppel,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie,
hierna aan te duiden als
[appellant],
advocaat: mr. H.J. Ligtenbarg, kantoorhoudend te Velp, die ook heeft gepleit,
tegen
Plus Retail B.V.,
gevestigd te De Bilt,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het tegen [C] gerichte incidenteel hoger beroep,
hierna:
Plus Retail,
advocaat: mr. A.M.A. Canta, kantoorhoudend te Utrecht, die ook heeft gepleit.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 11 oktober 2016 hier over. Bij dit tussenarrest heeft het hof verstaan dat het geding, voor zover dat betrekking heeft op de oorspronkelijke reconventionele vordering van [C] op Plus Retail, zal worden voortgezet door [appellant] als procespartij in plaats van [C] .
1.2
[appellant] heeft op 25 oktober 2016 een memorie van grieven, tevens houdend wijziging en vermeerdering van eis genomen.
1.3
Plus Retail heeft op 31 januari 2017 een memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel genomen, waarbij producties in het geding zijn gebracht.
1.4
[appellant] heeft op 11 april 2017 een akte uitlating genomen.
1.5
Plus Retail heeft op 25 april 2017 een antwoordakte genomen, waarbij zij het hof onder meer heeft verzocht het tegen [C] gerichte incidenteel appel te schorsen
vanwege de op 22 april 2014 op [C] toepasselijk verklaarde wettelijke schuldsaneringsregeling.
1.6
De procedure in incidenteel appel is vervolgens geschorst.
1.7
Op 2 oktober 2018 hebben de pleidooien plaatsgevonden, waarbij beide partijen pleitaantekeningen hebben overgelegd.
1.8
Vervolgens hebben partijen (wederom) arrest verzocht op het pleitdossier en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende als tussen partijen als voldoende vaststaand aan te merken feiten, die het hof deels ontleent aan het vonnis van de toenmalige Rechtbank Assen van 16 februari 2011, een en ander met inachtneming van
grief I, waarin [appellant] heeft betoogd dat de rechtbank de feiten niet juist dan wel niet volledig zou heeft vastgesteld.
2.2
Plus Retail exploiteert supermarkten onder de naam ‘Plus’, die in franchise zijn uitgegeven aan verder zelfstandige ondernemers. Plus Retail verzorgt daarbij onder meer promotionele activiteiten en reclamecampagnes.
2.3
[D] heeft vanaf 1986, onder diverse handelsnamen, laatstelijk onder de naam Retail Needs, op dit vlak diensten verleend aan Plus Retail. De eenmanszaak Retail Needs is in 2005 overgedragen aan zijn dochter [C] . [D] bleef werkzaam voor de eenmanszaak en onderhield de contacten met Plus Retail. Plus Retail is van de overdracht van Retail Needs niet op de hoogte gesteld.
2.4
Plus Retail was tussen 1 juli 2005 en 1 juli 2008 sponsor van de Eredivisie van de KNVB.
2.5
De heer [E] , hoofd marketing bij Plus Retail en geregeld gesprekspartner van [D] , heeft met [D] gesproken over een reclamecampagne waarbij consumenten via een spaaractie bij Plus Supermarkten ingelijste foto’s op linnen van hun favoriete spelers konden verkrijgen en in een later stadium ook andere dan voetbalafbeeldingen. Daarbij is gesproken over een totaal aantal van 200.000 foto’s en een eerste aanzet van 70.000 voor het voetbalproject. Het voetbalproject heeft geen doorgang gevonden omdat Plus niet beschikte over de auteursrechten op de spelersfoto’s. Daarna is gesproken over een alternatieve invulling van de campagne, waarbij consumenten eigen foto’s op linnen via de spaaractie zouden kunnen laten afdrukken.
2.6
[E] heeft op 20 mei 2009 in dat kader een drietal orderbevestigingen van Retail Needs getekend voor foto’s op linnen (in totaal 142.500 stuks) voor andere fotoprojecten dan de foto’s van voetballers. Deze projecten heetten Kiekeboe, Boodschappenbox en Jetix.
In alle gevallen zou het gaan om spaaracties voor een voucher, waarmee de consument het recht kreeg om een foto te uploaden op het internet en deze op linnen te laten afdrukken. Vervolgens kon de consument in een Plus supermarkt de ingelijste foto ophalen. Retail Needs zou het drukken van de foto’s niet zelf verzorgen.
2.7
Retail Needs heeft in de periode maart tot en met augustus 2008 in totaal 6 facturen aan Retail Plus gezonden, tot een totaal bedrag van € 750.000,- (€ 892.500, inclusief btw), zulks na overleg met [E] . Plus heeft deze bedragen voldaan.
2.8
[E] heeft de directie van Plus Retail in een en ander niet gekend en had ook geen toereikend mandaat voor deze betalingen. Plus Retail heeft na constatering van de betalingen [E] onder druk gezet om de door haar als onbevoegde voorfinanciering aangemerkte betalingen aan Retail Needs ongedaan te maken.
2.9
Na overleg met [E] heeft Retail Needs op 4 juni 2009 een creditnota naar Plus Retail gestuurd voor in totaal € 476.000,- . Terugbetaling van dit bedrag heeft niet plaats gevonden.
2.1
Plus Retail heeft [E] op 7 augustus 2009 op staande voet ontslagen.
2.11
Op 12 augustus 2009 heeft Plus Retail, terwijl zij op dat moment op haar kantoor een gesprek voerde met onder meer [D] over de actie ‘foto’s op linnen’, (derden)beslag laten leggen op onder meer banktegoeden van [C] en frames en lijsten voor foto’s en linnen die in het bezit waren van het bedrijf HPC te Arnhem.
2.12
Bij mailbericht van 14 augustus 2009 heeft Plus Retail de aan Retail Needs verleende opdrachten ontbonden en elke samenwerking met Retail Needs beëindigd.
2.13
In totaal zijn 116 foto’s op linnen via de spaaracties van Plus supermarkten besteld en aan consumenten geleverd.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Plus Retail heeft in eerste aanleg in twee samenhangende, gevoegde procedures, [D] en [C] aangesproken tot terugbetaling van € 892.500,- te vermeerderen met rente en kosten.
In reconventie heeft [C] in ‘haar’ procedure gevorderd dat Plus Retail wordt veroordeeld tot
  • betaling van de openstaande facturen tot en bedrag van € 131.196,-;
  • nakoming van de overeenkomst ‘foto’s op linnen’ (in totaal 200.000 stuks) op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • tot vergoeding van de schade wegens het onrechtmatig beëindigen van de tussen Retail Plus en Retail Needs bestaande duurovereenkomst door haar begroot op € 219.158,-,
een en ander te vermeerderen met rente en kosten.
3.2
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 16 februari 2011 [C] toegelaten tot het tegenbewijs van het vermoeden dat door Retail Plus onverschuldigd is betaald.
De rechtbank heeft in dat vonnis de vordering van [C] dat sprake was van onrechtmatige opzegging van een duurovereenkomst afgewezen omdat geen sprake was van een duurovereenkomst.
3.3
Na bewijslevering heeft de rechtbank bij eindvonnis van 1 augustus 2012 overwogen dat Retail Needs en daarmee [C] van [E] opdracht heeft gekregen tot realisering van het project ‘foto’s op linnen’ en met zijn toestemming heeft gefactureerd. De opdracht strekte naar het oordeel van de rechtbank kennelijk niet verder dan 70.000 stuks, waarmee een bedrag van € 750.000,00 was gemoeid. Van een aanbetaling voor een grotere opdracht van 200.000 stuks, is dan ook geen sprake. Het bedrag van € 750.000,- is aan [C] uitbetaald. De schijn dat [E] bevoegd was tot het aangaan van een transactie met een dergelijke waarde is gewekt door Plus Retail. Voor de betaling door Plus Retail was dan ook wel degelijk een voldoende grondslag aanwezig, aldus de rechtbank. De vordering tot onverschuldigde betaling heeft de rechtbank afgewezen. Van een toerekenbare tekortkoming van [C] is volgens de rechtbank niet gebleken. De oorzaak van het niet verder doorgaan van de actie ‘foto’s op linnen’ ligt niet in een tekortkoming van [C] , maar in een daartoe strekkend besluit van Plus Retail.
3.4
De rechtbank heeft de vorderingen van [C] tot verdere nakoming van de overeenkomst betreffende de foto’s op linnen afgewezen. De overige vorderingen van [C] zijn tot een bedrag van € 28.359,- inclusief btw toegewezen en voor het overige afgewezen. De rechtbank heeft Plus Retail in de kosten van de procedure, zowel in conventie als in reconventie veroordeeld.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

De omvang van de vorderingen in hoger beroep waarover het hof heeft te oordelen
4.1
[appellant] vordert bij memorie van grieven, na wijziging van eis, dat het hof de vonnissen waarvan beroep vernietigt en opnieuw rechtdoende,
I. Plus Retail veroordeelt tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 421.000,- althans een bedrag van € 234.900,- althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, ter zake de overeenkomst foto’s op linnen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 17 juni 2010, althans een in goede justitie vast te stellen datum;
II. Plus Retail veroordeelt tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 219.158,- althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, ter zake schade wegens onrechtmatig handelen, althans het handelen in strijd met de in acht te nemen redelijkheid en billijkheid, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf 12 augustus 2009, althans vanaf 17 juni 2010, althans van een in goede justitie vast te stellen datum.
III. veroordeling van Plus Retail in de kosten van de procedure in appel.
4.2
Het hof merkt op dat de mogelijkheid om de eis te wijzigen in dit geval behalve door de zogenoemde in-beginsel-strakke-regel en de twee-conclusieregel ook beperkt wordt door de omvang van de door [C] aan [appellant] gecedeerde vorderingen en wat het hof daarover, naar aanleiding van de bezwaren van Plus Retail, in het tussenarrest van
11 oktober 2016 heeft overwogen. In dat tussenarrest heeft het hof beslist dat [appellant] de procedure mag voortzetten voor zover zulks betrekking heeft op de oorspronkelijke reconventionele vordering van [C] op Plus Retail, dit omdat in de akte van cessie van juli 2014 tussen (onder meer) [appellant] en [C] de gecedeerde vordering is omschreven als de vordering van [C] op Plus Retail waarvoor [C] in reconventie in rechte heeft aangesproken. Het hof stelt vast dat de vordering tot vergoeding van de schade uit onrechtmatige beslaglegging in eerste aanleg niet aan de rechtbank Assen is voorgelegd. Voor zover [appellant] thans de hiervoor onder II aangeduide geldvordering baseert op deze schadevordering als nevengeschikte grondslag, treedt [appellant] buiten dit beoordelingskader. Het hof verwerpt het betoog van [appellant] dat de akte van cessie ruim geïnterpreteerd moet worden en dat, met een beroep op het arrest Haviltex, de akte zo gelezen moet worden dat daarbij alle mogelijke vorderingen van [C] op Plus Retail aan [appellant] zijn overgedragen. Het hof stelt voorop dat het ook bij een cessie-akte aankomt op de zin die partijen bij de cessie-overeenkomst in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (vgl. HR 16 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4602). De tekst van de akte van cessie biedt evenwel voor de stelling van [appellant] dat meer vorderingen zijn overgedragen dan in eerste aanleg in reconventie aan de orde waren gesteld, geen aanknopingspunten terwijl er evenmin andere stukken voorliggen die deze stelling staven. Plus Retail is als verondersteld schuldenaar van [C] (
debitor cessus) geen partij bij deze cessieovereenkomst. Dat zij had kunnen begrijpen dat de cessie betrekking zou kunnen hebben op andere vorderingen dan in de akte van cessie genoemd, acht het hof niet aangetoond. De grondslag onrechtmatig beslag voor de vordering sub II blijft dan ook verder buiten beschouwing evenals de daarop toegespitste
grief IV. Het hof merkt, in zoverre ten overvloede, overigens nog op dat de berekening van de schade door [appellant] ook niet is toegesneden op de schade die het gevolg is van de gelegde beslagen.
4.3
Het hof acht de verdere wijzingen van de eis - de omzetting van de nakomingsvordering in een vordering tot vervangende schadevergoeding en de wijziging van onrechtmatige beëindiging van een duurovereenkomst in onrechtmatige beëindiging van een handelsrelatie - in het verlengde liggen van de in eerste aanleg door [C] ingestelde vordering. Ook verder voldoen deze eiswijzigingen aan de daarvoor in hoger beroep geldende criteria, zodat het hof deze grondslagen zal beoordelen.
De overige vorderingen van [C] die in eerste aanleg aan de orde waren, maken geen deel meer uit van het geschil in hoger beroep, zoals [appellant] in zijn memorie van grieven ook met zoveel woorden heeft opgemerkt.
4.4
De procedure in incidenteel appel is geschorst vanwege de schuldsanering van [C] en ambtshalve doorgehaald. Dat de toepassing van de schuldsanering inmiddels is geëindigd en aan Woortman bij vonnis van 10 mei 2017 de schone lei is verleend, doet, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, daaraan niet af. [C] noch Plus Retail hebben verzocht om deze procedure weer op de rol te plaatsen.
De vordering betreffende het project ‘foto’s op linnen’
4.5
In de
grieven II en IIIstelt [appellant] dat tussen Plus Retail en [C] een overeenkomst is gesloten voor 200.000 dan wel 142.500 foto’s op linnen. De winstmarge voor [C] bedroeg volgens hem € 3,24 per foto (3% van € 10,80). De betalingen van Plus Retail aan Retail Needs zien volgens hem op de eerste 70.000 foto’s, zodat [C] nog aanspraak heeft op de winstmarge over de resterende 130.000 dan wel 72.500 foto’s, neerkomende op € 421.000,- dan wel € 234.900,-. Deze vordering komt krachtens de cessie nu aan [appellant] toe.
4.6
Het hof verwerpt het betoog van [appellant] dat tussen Plus Retail en Retail Needs/ [C] een overeenkomst over de levering van 200.000 foto’s op linnen is gesloten. Het hof deelt op dit punt de analyse van de rechtbank van de getuigenverklaringen van de getuigen [E] en [D] , de getuigen die daadwerkelijk bij de afspraken tussen Plus Retail en Retail Needs betrokken waren. Geen van deze beide getuigen heeft verklaard dat over de levering van 200.000 foto’s overeenstemming was bereikt. [E] heeft verklaard dat het in 2007 de intentie was om 200.000 foto’s af te zetten: “Ergens tussen eind 2007 en maart 2008 is de gedachte ontstaan om in eerste instantie met lokale activiteiten 70.000 foto’s af te zetten en dan te bezien of het aantal van 200.000 landelijk haalbaar zou zijn.” [D] heeft verklaard: “ Het project betrof in eerste instantie 70.000 stuks oplopend tot misschien 200.000 stuks”.
4.7
Het hof passeert het aanbod van [appellant] om op dit punt nader bewijs te leveren door het wederom horen van [D] , [E] en [F] . Het hof stelt vast dat de omvang van de aan Retail Needs verstrekt omvang uitgebreid aan de orde is geweest in de getuigenverhoren in het kader van de aan [C] verstrekte gelegenheid om tegenbewijs te leveren. [appellant] geeft niet aan wat deze getuigen meer of anders zouden kunnen verklaren dan zij reeds hebben verklaard.
4.8
Het aanbod om alsnog nadere schriftelijke stukken over te leggen, wordt door het hof eveneens gepasseerd. Daartoe heeft [appellant] reeds ampel de tijd gehad en zo dergelijke stukken al bestaan had hij deze, mede gelet op artikel 85 Rv, bij de memorie van grieven of ten laatste bij akte ter gelegenheid van het pleidooi in het geding moeten brengen.
4.9
De overeenkomst kan dan ook hoogstens betrekking hebben op 142.500 foto’s waarop de in rov. 2.6 genoemde opdrachtbevestigingen van 9 mei 2009 betrekking hadden. Partijen hebben zich in de stukken niet uitdrukkelijk uitgelaten over de nadere juridische duiding van deze opdracht(en). Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [appellant] opgemerkt dat de overeenkomst als een koopovereenkomst moet worden aangemerkt, wat Plus Retail gemotiveerd heeft betwist. Aangezien de overeenkomst niet ziet op verkoop van foto’s op linnen aan Plus, stelt het hof vast dat de overeenkomst een gemengd karakter heeft en veel kenmerken vertoont van de overeenkomst tot aanneming van werk - wat ook aansluit op de aanduiding door [appellant] van de bedrijven die de foto’s feitelijk moesten vervaardigen als de onderaannemers.
4.1
Plus Retail heeft de opdracht(en) beëindigd op 14 augustus 2009. Het hof overweegt dat, ook als er geen grond was voor ontbinding van de overeenkomst, zoals de rechtbank heeft vastgesteld, bij aanneming van werk de opdrachtgever bevoegd is om de overeenkomst op te zeggen. De opdrachtnemer heeft dan wel recht op vergoeding van de winst over de gehele opdracht, plus de vergoeding van zijn kosten en de verrichte arbeid.
De winst over de (totale) opdracht voor 142.500 foto’s bedraagt maximaal (142.500 maal € 3,24 =) € 461.700,-. Daarbij komen de kosten voor het project ‘foto’s op linnen’ die voor rekening van Retail Needs/ [C] zijn gekomen. In eerste aanleg heeft [C] bewijs bijgebracht voor de volgende, door Plus Retail thans niet meer bestreden kostenposten (bedragen ex btw)
kosten bouwen website € 10.710,00
bestelvouchers € 2.725,10
profielen en hoekverbinders
€ 88.745,56
€ 102.180,66
4.11
Daarbij komt nog de aankoop van linnen, waarvoor geen factuur is overgelegd, maar waarvan wel een opgave van Van Heek Textiles is overgelegd voor geleverd linnen in vellen en rollen, in totaal 27.959 strekkende meter (productie E4 zijdens [C] ). De kosten per strekkende meter bedroegen volgens de getuige [F] € 3,90, zodat het hof tot een kostenpost voor geleverd linnen komt van € 109.040,10.
Het komt dan tot een maximale aanspraak van Retail Needs/ [C] wegens beëindiging van het project ‘foto’s op linnen’ van (€ 461.700 + 102.180,66 + 109.040,10 =) € 672.920,76 ex btw.
4.12
Plus Retail heeft aan Retail Needs/ [C] ter zake van het project ‘foto’s op linnen’ al € 750.000,- exclusief btw voldaan, wat meer is dan de hiervoor vastgestelde aanspraak. Het hof verwerpt het betoog van [appellant] dat deze betaling uitsluitend zag op de levering van de eerste 70.000 foto’s die volledig zouden zijn betaald en los staat van de aanspraak op vergoeding van gederfde winst over het resterende aantal foto’s. Er zijn immers geen 70.000 op linnen geprinte en ingelijste foto’s vervaardigd, laat staan aan consumenten geleverd. [E] heeft als getuige ook verklaard: “Die € 750.000,- moet in mijn visie gezien worden als een aanbetaling voor de landelijke activiteiten”.
4.13
Het hof acht dan ook niet aangetoond dat [C] nog recht had op enig bedrag van Plus Retail ter zake van het beëindigen van het project foto’s op linnen. De grieven II en III falen.
Verbreking van de handelsrelatie
4.14
[appellant] stelt in de toelichting op
grief Vdat Plus Retail de langdurige handelsrelatie niet op 12 augustus 2009 geheel had mogen verbreken en op grond van onrechtmatige daad, dan wel op grond van redelijkheid en billijkheid, gehouden is tot vergoeding van schade, door [C] in eerste aanleg begroot op 1,5 jaar de gemiddelde brutomarge over door Plus Retail aan Retail Needs verstrekte opdrachten.
4.15
Het hof overweegt dat [C] in eerste aanleg haar vordering op dit onderdeel had gestoeld op de grondslag dat sprake was van een duurovereenkomst. Die grondslag heeft [appellant] in hoger beroep verlaten; zijn stelling is er nu op gegrond dat voor het verbreken van een langdurige handelsrelatie op grond van redelijkheid en billijkheid dezelfde eisen zouden gelden als bij de opzegging van een duurovereenkomst. Het hof deelt dat standpunt niet. Een langdurige handelsrelatie in het kader waarvan opeenvolgende transacties worden verricht, kan onder omstandigheden na verloop van tijd uitgroeien tot een duurovereenkomst (raamovereenkomst) voor onbepaalde tijd (HR 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2213), maar dat is de uitzondering. Eerst indien de handelsrelatie als een duurovereenkomst kan worden beschouwd, zijn daarop de jurisprudentiële regels betreffende de opzegging van duurovereenkomsten van toepassing, maar het is niet zo dat de beëindiging van elke (langdurige) handelsrelatie langs deze meetlat moet worden gelegd (vgl. de conclusie van AG Wissink van 14 februari 2014, ECLI:NL:PHR:2014:218). Bij de beoordeling of een handelsrelatie moet worden aangemerkt als een duurovereenkomst, is de duur van de relatie wel een aspect dat gewicht in de schaal legt, maar niet één dat zelfstandig de kwalificatie van de handelsrelatie tot duurovereenkomst kan dragen. Andere omstandigheden die een rol kunnen spelen zijn de exclusiviteit van de samenwerking, de intensiteit van het overleg c.q. contact, de afspraak tot het gebruik van telkens dezelfde standaardovereenkomst en jaarlijkse prijsonderhandelingen terwijl leveranties doorlopen op grond van oude prijzen (vgl. de conclusie van AG Rank-Berenschot van 6 september 2013, ECLI:NL:PHR:2013:777 en de daarin aangehaalde jurisprudentie).
4.16
In dit geval heeft [appellant] gewezen op de lange duur van de handelsrelatie, waarbij hij zonder nadere motivering de periode waarin uitsluitend [D] zaken met Plus Retail deed geheel aan [C] toerekent. Daarbij wordt miskend dat de [C] Retail Needs pas in 2005 op haar naam kreeg, en dat de opzegging ongeveer vier jaar nadien, op 12 augustus 2009, plaatsvond. Verder heeft [appellant] alleen het relatieve belang van de opdrachten die Plus Retail aan Retail Needs verstrekte in relatie tot de totale omzet van Retail Needs benadrukt. Plus Retail heeft erop gewezen dat het ging om jaarlijks in omvang en aard sterk wisselende opdrachten voor reclameacties en niet om voortdurende prestaties of een reeks van prestaties die zich over langere tijd hebben uitgestrekt. Het hof oordeelt dat [appellant] terecht de kwalificatie duurovereenkomst voor deze handelsrelatie niet langer handhaaft. Plus Retail mocht op grond van haar contractsvrijheid haar reclameopdrachten bij een ander bedrijf onderbrengen en [C] had geen aanspraak op vergoeding door Plus Retail van het nadeel dat zij heeft geleden doordat Plus Retail de handelsrelatie met haar heeft beëindigd. Daarmee valt ook het doek voor grief V en de vordering sub II van [appellant] . Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellant] van het financieel belang van de opdrachten van Plus Retail voor [C] en van de hoogte van de door haar geleden schade als gevolg van het wegvallen van die opdrachten als niet terzake dienend.
De slotsom
4.17
De grieven treffen geen doel, zodat het hof de vonnissen waarvan beroep, voor zover in het hoger beroep van [appellant] aangevallen, zal bekrachtigen en [appellant] zal veroordelen in de kosten van Plus Retail in het principaal beroep, voor wat het geliquideerde salaris van de advocaat van Plus Retail betreft te begroten op 3 punten naar tarief VII à € 4.678,- per punt.

5.De beslissing

Het gerechtshof, rechtdoend in hoger beroep
In het principaal appel
bekrachtigt de vonnis van de rechtbank Assen van 16 februari 2011 en 1 augustus 2012 voor zover in dit appel aangevochten;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Plus Retail te begroten op € 4.278,- aan verschotten en op € 14.034,- aan salaris voor de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
In het incidenteel appel
verstaat dat dit geding is geschorst;
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.W. Zandbergen en mr. D.H. de Witte en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2018.