ECLI:NL:GHARL:2018:9103

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
200.180.892
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Internationaal privaatrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in arbeidsconflict met internationale elementen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een geschil tussen Maars Partitioning Systems B.V. en een voormalige werknemer, aangeduid als [geïntimeerde]. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het verzet van [geïntimeerde] tegen een verstekvonnis van de rechtbank Gelderland, dat op 15 augustus 2012 was gewezen. Het hof oordeelde dat het verstekvonnis niet op de juiste wijze aan [geïntimeerde] was betekend, waardoor hij ontvankelijk was in zijn verzet. Het hof onderzocht vervolgens de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter om van het geschil kennis te nemen. Het hof concludeerde dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht had, omdat de forumkeuze in de Termination Agreement niet geldig was, aangezien deze niet was overeengekomen na het ontstaan van het geschil. Het hof vernietigde de eerdere vonnissen en verklaarde de Nederlandse rechter onbevoegd om van het geschil kennis te nemen. Maars werd veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.180.892/01
(zaaknummer rechtbank 3910303 CV EXPL 15-1816)
arrest van 16 oktober 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Maars Partitioning Systems B.V.,
gevestigd te Harderwijk,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres, verweerster in verzet,
hierna: Maars,
advocaat: mr. F.B.A.M. van Oss,
tegen:
[geïntimeerde]
wonende in het [woonplaats 1] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde, eiser in verzet,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. V. van Druenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het verstekvonnis van 15 augustus 2012 en de vonnissen in verzet van 18 juni 2014 en 18 februari 2015 van de rechtbank Gelderland en de vonnissen van 27 mei 2015 en 9 september 2015 van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, sector kanton, locatie Zutphen).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 16 november 2015,
- de memorie van grieven, met een productie,
- de memorie van antwoord.
2.2.
Vervolgens zijn de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.2.
[geïntimeerde] , van [nationaliteit] en woonachtig in het [woonplaats 1] , is op 20 juli 2006 als werknemer in dienst getreden bij een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde zustervennootschap van Maars (hierna: Maars Ltd.). Maars is een in Nederland gevestigde onderneming die wereldwijd actief is op het gebied van de fabricage en plaatsing van systeemwanden. Maars Ltd. is in 2013 geliquideerd. [geïntimeerde] was werkzaam als “area manager” of “Business Unit Manager” voor (in elk geval) de klantaccounts van Maars in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika.
3.3.
Maars is op enig moment het salaris van [geïntimeerde] gaan betalen.
3.4.
Op 14 oktober 2011 hebben partijen een overeenkomst (hierna: de Termination Agreement) gesloten, met – voor zover hier relevant – de volgende inhoud:
TERMINATION AGREEMENT
The undersigned:
Employer: Maars Partitioning Systems B.V. […]
Employee: […] [geïntimeerde]
1. [adres 1]
[woonplaats 1]
[…]
B. Between parties there has become a difference of opinion about the way that Employee should act as an Area Manager. Therefore Employer has come to the conclusion, after extensive discussions with Employee, that Employee can no longer be employed by Employer;
[…]
1. Termination
1.1
The employment agreement between parties will terminate by agreement on the 1st of January 2012.
4. Borrower’s note
4.1.
Employee owes Employer an amount of € 170.660,50. Employer is willing to grant Employee a loan for this amount. The corresponding amounts related to further personal or unjustifiable expenses using of the company credit card will be added to the previous mentioned amount. The loan will be for a period of max 60 months and therefore expire latest on September 2016. On that day the amount of loan then outstanding will be repaid in full by Employee. Employee will pay interest 5% per year on the amount of the debt outstanding. Repay of the loan will take place on a monthly base, for an amount starting in October 2011 with at least € 1.000,-- per month. If possible and necessary, in the opinion of Maars, [geïntimeerde] will make extra repayments.
[…]
7.3.
This settlement agreement is applicable to Dutch law.
7.4.
Any disputes which might arise out of this settlement agreement […] or connected herewith, shall be ruled upon by the competent judge in the Netherlands in Zutphen.
3.5.
Op dezelfde dag hebben partijen een agentuurovereenkomst gesloten, die – kort gezegd – inhield dat [geïntimeerde] als “
self employed commercial agent” voor Maars zou gaan werken, vanaf 1 januari 2012.
3.6.
Op 4 juni 2012 heeft Maars [geïntimeerde] gedagvaard en (samengevat) gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 220.432,87 (zie hierna onder 4.1).
3.7.
In de procedure is [geïntimeerde] niet verschenen en tegen hem is verstek verleend. Bij verstekvonnis van 15 augustus 2012 zijn de vorderingen toegewezen.
3.8.
Het formulier van betekening van het verstekvonnis conform de betekeningsverordening (EG verordening 1393/2007) houdt het volgende in:
3.9.
Het formulier is voorzien van een stempel van de “
Senior Courts of England and Wales”en gedateerd op 28 oktober 2012.
3.10.
Bij dagvaarding van 4 maart 2014 is [geïntimeerde] in verzet gekomen tegen het verstekvonnis van 15 augustus 2012.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
Maars heeft bij inleidende dagvaarding van 4 juni 2012 gevorderd:
I. dat voor recht wordt verklaard dat de Geldleningsovereenkomst, zoals overeengekomen in art. 4 van de Termination Agreement, per datum van het vonnis is ontbonden;
II. dat voor recht wordt verklaard dat [geïntimeerde] jegens Maars aansprakelijk is voor alle door Maars ten gevolge van deze ontbinding geleden en nog te lijden schade;
III. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 220.432,87, bestaande uit de ongedaanmaking van door Maars aan [geïntimeerde] betaalde bedragen ad totaal € 173.002,66 en een bedrag ad € 47.430,21 aan ontbindingsschade, dat bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van ontbinding tot de dag van algehele voldoening;
IV. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van het geding.
Maars beroept zich op de in de Termination Agreement opgenomen forumkeuze en stelt dat zij de in de Termination Agreement opgenomen geldleningsovereenkomst heeft ontbonden nadat [geïntimeerde] die niet nakwam. De misgelopen contractuele rente van 5% over de hoofdsom is schade die [geïntimeerde] moet vergoeden.
4.2.
[geïntimeerde] heeft zich in de verzetprocedure onder meer beroepen op het ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter en heeft gevorderd te worden ontheven van de tegen hem door de rechtbank bij verstekvonnis van 15 augustus 2012 uitgesproken veroordeling, althans dat dit vonnis wordt vernietigd, met bepaling dat de Nederlandse rechter onbevoegd was om van het geschil kennis te nemen en Maars te veroordelen tot betaling van de proceskosten van de verzetprocedure, althans de zaak te verwijzen naar de sector kanton van de rechtbank.
4.3.
Maars heeft in de verzetprocedure zich primair op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] niet ontvankelijk is in zijn op 4 maart 2014 ingestelde verzet, omdat het verstekvonnis al in 2012 in persoon aan hem is betekend en [geïntimeerde] dus te laat in verzet is gegaan.
4.4.
De rechtbank heeft bij het vonnis in incident van 18 februari 2015 [geïntimeerde] ontvankelijk geacht in het verzet en geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat Nederlands recht van toepassing is op het geschil van partijen. Verder is de zaak op de voet van het tweede lid van art. 72 Rv verwezen naar de kantonrechter.
4.5.
De kantonrechter heeft vervolgens bij vonnis van 9 september 2015 het tegen [geïntimeerde] gewezen verstekvonnis vernietigd en, opnieuw recht doende, de vorderingen van Maars afgewezen met veroordeling van Maars in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1.
Grief I stelt de vraag aan de orde naar de ontvankelijkheid van het verzet van [geïntimeerde] . Het hof oordeelt daarover als volgt.
Tijdigheid verzet
5.2.
De rechtbank die het verstekvonnis heeft gewezen is (internationaal) bevoegd van het daartegen ingestelde verzet kennis te nemen. Die bevoegdheid hoeft niet getoetst te worden en in geen geval is Maars – als eiseres – de partij die “opgeroepen” wordt in de zin van artikel 2 lid 1 EEX-Vo. De beoordeling of het verzet tijdig is ingesteld is een procedure voor de Nederlandse rechter en dat betekent dat Nederlands procesrecht van toepassing is (thans op basis van artikel 10:3 BW en voordat dat artikel in werking trad op basis van het ongeschreven Nederlandse internationaal privaatrecht). Het hof dient de ontvankelijkheid van het verzet te beoordelen op de grondslag van artikel 143 Rv.
5.3.
[geïntimeerde] woont in het [woonplaats 1] . Op grond van artikel 143 Rv geldt een termijn van verzet van acht weken die gaat lopen na de betekening van het vonnis aan [geïntimeerde] in persoon, na het plegen van enige daad van [geïntimeerde] waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is of na de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd.
5.4.
De vraag in hoger beroep is of het verstekvonnis van 15 augustus 2012 op 16 oktober 2012 aan [geïntimeerde] in persoon is betekend. Als dat het geval is, is het verzet, dat op 4 maart 2014 is gedaan, te laat ingesteld en is [geïntimeerde] daarin niet-ontvankelijk. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen betekent dat in dat geval het verstekvonnis bekrachtigd moet worden. Als het verstekvonnis niet op 16 oktober 2012 aan [geïntimeerde] in persoon is betekend, is [geïntimeerde] tijdig in verzet gekomen en is hij ontvankelijk in zijn verzet.
5.5.
Omdat Nederland en het Verenigd Koninkrijk lidstaten zijn van de Europese Unie is de Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken van toepassing. Artikel 56 Rv bepaalt dat als die verordening van toepassing is, een deurwaarder het exploot kan betekenen door afschrift ervan te zenden naar een ontvangende instantie.
5.6.
Volgens Maars is het formulier van betekening (zie onder 3.8) een authentieke akte met dwingende bewijskracht, of moet het formulier daarmee in ieder geval gelijk worden gesteld, zodat zonder meer vast staat dat het verstekvonnis aan [geïntimeerde] in persoon is betekend.
5.7.
In het tweede lid van artikel 156 Rv zijn authentieke aktes gedefinieerd als aktes “
in de vereiste vorm en bevoegdelijk opgemaakt door ambtenaren, aan wie bij of krachtens de wet is opgedragen op die wijze te doen blijken van door hen gedane waarnemingen of verrichtingen”. Het hof is van oordeel dat het formulier van betekening geen authentieke akte is. Er is alleen sprake van een authentieke akte als een “
ambtenaar” die “
bij of krachtens de wet is opgedragen op die wijze te doen blijken van door hen gedane waarnemingen of verrichtingen”.Uit die formulering “bij of krachtens de wet” blijkt dat het hier gaat om (Nederlandse) wetgeving in formele zin. De Europese betekeningsverordening is geen Nederlandse wet (in formele zin) en bevat geen bepalingen over bewijs (en ook niet over bewijswaardering), terwijl ook betekening van het vonnis in het buitenland niet is “opgedragen” aan een ambtenaar: de Nederlandse deurwaarder verzend slechts het exploot aan de ontvangende instantie. Er is ook geen reden om dit stuk qua bewijskracht gelijk te stellen met een authentieke akte. Een verplichting daartoe volgt niet uit de Europese betekeningsverordening.
5.8.
Dit wil niet zeggen dat het formulier zonder betekenis is. Het formulier is een verklaring namens de Senior Courts of England and Wales dat het Nederlandse verstekvonnis op 16 oktober 2012 aan [geïntimeerde] op het adres [adres 1] , [woonplaats 1] in persoon is betekend. Betekening in persoon naar het procesrecht van het Verenigd Koninkrijk geldt immers ook als betekening in persoon naar Nederlands procesrecht (art. 56 lid 5 Rv). In beginsel is daarmee het bewijs van betekening in persoon geleverd, maar het staat [geïntimeerde] vrij daartegen tegenbewijs te leveren. Dat wil zeggen dat [geïntimeerde] de juistheid van de in het formulier besloten liggende verklaring mag ontzenuwen.
5.9.
In dat verband heeft [geïntimeerde] op het volgende gewezen. Hij heeft op 27 september 2011 een huurovereenkomst getekend voor een woning in [woonplaats 2] ( Churchfield House, School Lane, [woonplaats 2] ). Die huurovereenkomst is door [geïntimeerde] als productie 12 overgelegd bij akte na tussenvonnis van 16 juli 2014. Hij woonde – zo stelt [geïntimeerde] – vanaf dat moment in die woning en betaalde daar ook “Council Tax” en de rekening voor water (de desbetreffende aanslag en factuur zijn overgelegd als producties 13 bij dezelfde akte). De adreswijziging is doorgegeven aan Maars en dienovereenkomstig staat op de salarisbetalingen van Maars over de maanden november en december 2011 het adres in [woonplaats 2] vermeld (overgelegd als productie 10.4 bij de verzetdagvaarding). In een e-mail, gedateerd op 26 september 2014, heeft de verhuurder van de woning in [woonplaats 1] geschreven dat [geïntimeerde] sinds 30 september 2011 niet meer op het adres in [woonplaats 1] woonachtig is (die e-mail is als bijlage 3 bij productie 15 van [geïntimeerde] overgelegd bij nadere akte van 22 oktober 2014). Daarnaast is het volgens [geïntimeerde] zo dat hij op 16 oktober 2012 voor [bedrijfsnaam] werkte in [kantoorplaats] en dus niet in [woonplaats 1] was, zodat het vonnis niet aan hem in persoon in [woonplaats 1] betekend kan zijn.
5.10.
Maars brengt daartegen slechts in dat zij niet kan verifiëren of [geïntimeerde] op 16 oktober 2012 inderdaad niet meer op het adres in [woonplaats 1] woonde en dat zelfs als dat al juist is, het niet uitgesloten is dat [geïntimeerde] op 16 oktober 2012 in [woonplaats 1] was.
5.11.
Naar het oordeel van het hof is [geïntimeerde] er in geslaagd voormeld tegenbewijs te leveren. De juistheid van de in dit verband door hem overgelegde stukken is niet (voldoende gemotiveerd) betwist en het hof neemt op basis daarvan aan dat [geïntimeerde] sinds september 2011 in [woonplaats 2] woonde en niet meer in [woonplaats 1] . Er zijn geen concrete redenen gesteld om niettemin voldoende aannemelijk te achten dat [geïntimeerde] op 16 oktober 2012 in zijn oude woning is geweest. Daarentegen is de verklaring van [geïntimeerde] zelf over waar hij toen wel was, concreet en toetsbaar. Van Maars had verwacht mogen worden dat zij een onderbouwd standpunt zou innemen, bijvoorbeeld door nadere informatie in te winnen over de (totstandkoming van de) betekening op 16 oktober 2012 bij de buitenlandse instantie die het vonnis betekend heeft. Ook had in de rede gelegen contact op te nemen met [bedrijfsnaam] , voor wie [geïntimeerde] stelt op 16 oktober 2012 in [kantoorplaats] aan het werk te zijn geweest, teneinde de juistheid van de verklaring van [geïntimeerde] op dit punt te toetsen. Nu door Maars geen concrete feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die aan het voorgaande kunnen afdoen, is voor bewijslevering door Maars (reeds om die reden) geen plaats. Uit het voorgaande volgt dat het er voor moet worden gehouden dat het verstekvonnis van 15 augustus 2012 niet op 16 oktober 2012 aan [geïntimeerde] in persoon is betekend. [geïntimeerde] is daarom ontvankelijk in het op 4 maart 2014 ingestelde verzet. Grief I faalt.
5.12.
Het hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag naar de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om over het inhoudelijke geschil van partijen te oordelen. De regels van internationaal bevoegdheidsrecht zijn in procesrechtelijke zin van openbare orde, wat betekent dat zowel de rechter in eerste aanleg als de rechter in hoger beroep ertoe is gehouden ambtshalve de rechtsmacht van de Nederlandse rechter aan een onderzoek te onderwerpen. Voor de rechter in hoger beroep geldt deze verplichting ook indien geen van de partijen zich over de vraag naar de rechtsmacht van de Nederlandse rechter heeft uitgelaten en ook indien deze vraag buiten het door de grieven ontsloten gebied van de rechtsstrijd in hoger beroep valt (HR 6 februari 2004, NJ 2005/403 (Frans Maas c.s./Petermann)). Wel is de appelrechter bij zijn onderzoek naar de rechtsmacht van de Nederlandse rechter gebonden aan de voor deze toetsing relevante feiten die in eerste aanleg zijn vastgesteld en in hoger beroep niet zijn bestreden (HR 18 februari 2011, LJN BO7116, NJ 2012/333). Bij het ambtshalve te verrichten onderzoek naar de rechtsmacht van de Nederlandse rechter dient de (appel)rechter, op grond van het zogenoemde perpetuatio-foribeginsel, uit te gaan van de feitelijke situatie op het moment dat de procedure in eerste aanleg aanhangig wordt gemaakt. Voorts dient de Nederlandse rechter zijn rechtsmacht te bepalen aan de hand van het recht dat gold ten tijde van het aanhangig maken van de procedure in eerste aanleg.
5.13.
Artikel 147 Rv bepaalt dat verzet de instantie heropent. Dat wil zeggen dat beslissend is of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekwam voor de procedure die is ingeleid met de dagvaarding van 4 juni 2012. Op die dagvaarding is de Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo) temporeel van toepassing.
5.14.
Voor de beoordeling van de bevoegdheid is van belang dat de vorderingen van Maars zien op een geldvordering die (volgens haar) is ontstaan tijdens de arbeidsrelatie van [geïntimeerde] met Maars en op een Termination Agreement waarin die geldvordering tezamen met een beëindigingsregeling van de arbeidsrelatie is neergelegd. Het hof dient in het kader van de toetsing van de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter alle hem ter beschikking staande gegevens in aanmerking te nemen, daaronder begrepen, in voorkomend geval, de betwistingen van de verweerder (Hof van Justitie van de Europese Unie, 16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449).
5.15.
Hoewel [geïntimeerde] heeft betwist dat hij een arbeidsovereenkomst had met Maars, bevinden zich in het dossier voldoende aanknopingspunten dat er wel een arbeidsrelatie bestond tussen partijen. In de onder 1.3 genoemde Termination Agreement wordt Maars expliciet aangeduid als “Employer” en [geïntimeerde] als “Employee” en die – ook door [geïntimeerde] getekende – overeenkomst ziet expliciet op het einde van de “employment agreement” tussen deze partijen. Maars betaalde het salaris van [geïntimeerde] en er bestaat een – zij het ongetekende – schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen Maars en [geïntimeerde] . In het kader van de beoordeling van de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter acht het hof voldoende aannemelijk dat er sprake is (geweest) van een arbeidsovereenkomst met Maars als werkgever en [geïntimeerde] als werknemer. Daarvan zal het hof dus uitgaan.
5.16.
Artikel 20 lid 1 van de EEX-Vo bepaalt: “De vordering van de werkgever kan slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer woonplaats heeft.” De Termination Agreement is een overeenkomst die uitsluitend is gericht op het teweegbrengen van rechtsgevolgen voor die arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde] . Ook vorderingen die voortvloeien uit die Termination Agreement, moeten daarom begrepen worden onder de vordering uit individuele arbeidsovereenkomst, waarop artikel 20 lid 1 EEX-Vo op van toepassing is.
5.17.
Een forumkeuze is – gelet op artikel 21 EEX-Vo – alleen geldig als die is overeengekomen ná het ontstaan van het geschil. Nu het Maars is die zich op de forumkeuze beroept, is zij ook de partij die moet stellen (en – voor zover daarvoor de gelegenheid moet worden geboden bij het beoordelen van de bevoegdheid – bij voldoende betwisting moet bewijzen) dat de Termination Agreement is gesloten “na het ontstaan van het geschil”. Zij beroept zich op e-mails waarin [geïntimeerde] is verzocht om onderbouwing van uitgaven, met name over het jaar 2010, maar pas uit de Termination Agreement blijkt expliciet dat Maars een vordering van ruim € 170.000,00 op [geïntimeerde] pretendeert. Dat dat bedrag eerder besproken is, blijkt nergens uit. De considerans van de Termination Agreement verwijst alleen naar het einde van de arbeidsrelatie, niet naar een geschil over meer dan anderhalve ton aan (volgens Maars) niet verantwoorde uitgaven. Als er werkelijk al voor de Termination Agreement tussen partijen een geschil was over bedoelde uitgaven en een verplichting tot terugbetaling daarvan, had Maars dit deugdelijk moeten onderbouwen, wat zij niet heeft gedaan. Ook weegt mee dat partijen de samenwerking na het sluiten van de Termination Agreement hebben voortgezet, zij het in een andere vorm. Het hof houdt het er daarom voor dat het geschil dat ter beoordeling aan de rechtbank is voorgelegd, is ontstaan toen [geïntimeerde] de terugbetalingsregeling uit de Termination Agreement niet (langer) nakwam. Dat wil zeggen dat de in de Termination Agreement opgenomen forumkeuze niet is overeengekomen “na het ontstaan van het geschil” en daarom niet geldig is.
5.18.
[geïntimeerde] is eerst niet verschenen en heeft zich in de verzetdagvaarding beroepen op de onbevoegdheid van de rechtbank. Er is dus geen sprake van een vrijwillige aanvaarding van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Weliswaar is in hoger beroep niet (incidenteel) gegriefd tegen de beslissing van de rechtbank, maar [geïntimeerde] verwijst naar al zijn stelling uit eerste aanleg en heeft het beroep op het ontbreken van rechtsmacht niet prijsgegeven. Van een impliciete forumkeuze door [geïntimeerde] kan dus geen sprake zijn.
5.19.
De slotsom is dat dat de Nederlandse rechter geen (internationale) bevoegdheid heeft om van dit geschil kennis te nemen. Aan beoordeling van Grief II – die de toewijsbaarheid van de vordering van Maars in appel aan de orde stelt – komt het hof dan niet toe. Het hof zal ambtshalve de onbevoegdheid uitspreken van de Nederlandse rechter om van het geschil van partijen kennis te nemen, het verzet gegrond oordelen en de tussen partijen gewezen vonnissen deswege vernietigen.
5.20.
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof Maars in de kosten van beide instanties veroordelen, waarbij – op grond van artikel 141 Rv – de kosten van de verstekdagvaarding voor rekening van [geïntimeerde] blijven.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht nihil (na verwijzing naar de kantonrechter)
- salaris advocaat in incident € 452,00 (1 punt × tarief II)
- salaris gemachtigde € 1.600,00
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.615,00
- salaris advocaat € 3.919,00 (1 punt × tarief VI)

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
6.1.
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 18 juni 2014 en 18 februari 2015;
6.2.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 9 september 2015 en doet opnieuw recht;
6.3.
verklaart het verzet gegrond en vernietigt het verstekvonnis van 15 augustus 2012 van de rechtbank Zutphen met nr. 131854 / HA ZA 12-293;
6.4.
verklaart de Nederlandse rechter onbevoegd om kennis te nemen van het geschil;
6.5.
veroordeelt Maars in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op nihil voor verschotten en op € 2.452,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 1.615,00 voor verschotten en op € 3.919,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
6.6.
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, E.J. van Sandick en R.F. Groos, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2018.