Uitspraak
[appellante],
Bruinhorst,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De motivering van de beslissing
grief II(bezien in samenhang met de daarop gegeven toelichting) betoogt [appellante] dat de rechtbank is uitgegaan van een verkeerde bewijslastverdeling (zowel ten aanzien van de betalingen als de staat van het werk) en (subsidiair) dat zij [appellante] ten onrechte niet heeft toegelaten tot tegenbewijs.
- Zij heeft (vertegenwoordigd door haar vader) met [D] een renovatie-overeenkomst gesloten, schriftelijk vastgelegd op 1 juli 2015;
- Zij/haar vader dacht dat [D] aannemer was en dat hij de werkzaamheden zou uitvoeren, al dan niet bijgestaan door in te schakelen hulppersonen;
- [D] heeft buiten medeweten van [appellante] en zonder haar instemming Bruinhorst ingeschakeld om in opdracht van [D] de werkzaamheden uit te voeren. Dit is [appellante] pas veel later gebleken;
- Zij heeft op 1 juli 2015 € 85.000,- contant aan [D] voldaan als aanbetaling op de renovatiewerkzaamheden;
- Op 2 juli 2015 heeft [appellante] moeten constateren dat de werkzaamheden door [D] , althans de door hem ingeschakelde werklieden, waren gestaakt;
- Zij heeft [D] daarop aangesproken, waarop deze liet weten dat de werklieden de daarop volgende week weer terug zouden keren;
- [appellante] is vervolgens afgereisd naar Turkije om pas na ruim acht weken terug te keren;
- Zij heeft op 20 augustus 2015 nog een bedrag van € 47.000,- contant aan [D] voldaan (via de broer van haar vader), nadat zij dit bedrag had geleend van haar vader, die het op zijn beurt in de familie had geleend (CvA in conventie 44).
juni2015 heeft overgelegd waarin hij verklaart op die dag € 85.000,- te hebben ontvangen van Gultex als een door [D] ondertekende kwitantie van
1 juli2015 voor de ontvangst van € 85.000,- van [appellante] en een renovatie-overeenkomst van
1 juli2015 waarin is vastgelegd dat het bedrag contant is voldaan op
1 juli2015. Voorts is van belang dat in de faillissementsverslagen in het faillissement van [D] is neergelegd dat door [D] geen boekhouding is bijgehouden en een kasboek ontbreekt, wat niet goed valt te rijmen met de van hem afkomstige kwitanties. Ook hetgeen hierna over de 2e betaling wordt overwogen doet afbreuk aan de overtuigingskracht van de hiervoor genoemde bescheiden en
grief IVklaagt [appellante] over de verwerping van haar betoog dat Bruinhorst bij de uitoefening van haar bevoegdheid tot opschorting onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door het pand niet waterdicht achter te laten.
Grief Vbouwt daarop voort met het verwijt dat de rechtbank ten onrechte de vordering in reconventie tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding ad € 10.000,- heeft afgewezen.
grief III in het principaal hogerberoep klaagt [appellante] over het oordeel van de rechtbank dat het uitgevoerde werk van Bruinhorst een waarde heeft van € 85.987,67 en dat [appellante] met dat bedrag is verrijkt.
had kunnendeclareren. Dit is door haar vastgesteld op € 85.987,67.