ECLI:NL:GHARL:2018:8867

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
9 oktober 2018
Zaaknummer
200.215.981/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een begeleidingsovereenkomst en de gevolgen daarvan voor de betrokken partijen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een begeleidingsovereenkomst tussen Stichting Landelijke Instelling voor Maatschappelijke Ondersteuning en Rehabilitatie (LIMOR) en twee cliënten, hierna aangeduid als [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2]. De begeleidingsovereenkomst, die op 10 augustus 2015 was gesloten, werd door LIMOR op 6 november 2015 met onmiddellijke ingang beëindigd. LIMOR stelde dat de beëindiging gerechtvaardigd was vanwege bedreigingen door [geïntimeerde1] aan medewerkers van LIMOR. De cliënten vorderden in eerste aanleg een verklaring voor recht dat LIMOR toerekenbaar tekort was geschoten en eisten schadevergoeding. De kantonrechter oordeelde dat LIMOR niet had aangetoond dat er sprake was van bedreiging en dat de beëindiging van de overeenkomst onterecht was. In hoger beroep heeft LIMOR de grieven ingediend en het hof heeft LIMOR toegelaten tot het leveren van bewijs van de gestelde bedreiging. Het hof oordeelde dat de mogelijkheid van schade voor de cliënten aannemelijk was, maar dat LIMOR niet voldoende bewijs had geleverd voor de beëindiging van de overeenkomst. De zaak is aangehouden voor nader bewijs.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel/familie
zaaknummer gerechtshof 200.215.981/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden 4895910\CV EXPL 16-2751)
arrest van 9 oktober 2018
in de zaak van
Stichting Landelijke Instelling voor Maatschappelijke Ondersteuning en Rehabilitatie (LIMOR),
gevestigd te Leeuwarden,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie/eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna: Limor,
advocaat: mr. S. Maakal,
tegen:
[geïntimeerde1],
en
[geïntimeerde2],
beiden wonende te [A] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers in conventie, gedaagden in reconventie,
hierna: [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] , gezamenlijk [geïntimeerden] c.s. (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. E.T. van Dalen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
31 augustus 2016 en 7 februari 2017 die de kantonrechter (rechtbank Noord-Nederland, sector kanton, locatie Leeuwarden) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van Limor van 4 mei 2017,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord,
- de akte van Limor van 10 oktober 2017,
- de antwoordakte van [geïntimeerden] c.s. van 7 november 2017.
2.2
Vervolgens heeft [geïntimeerden] c.s. de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1.
Limor richt zich op maatschappelijke opvang met overnachting, het bieden van thuisbegeleiding voor mensen met woonproblemen in hun eigen woonsituatie, het bieden van crisisopvang door middel van het verschaffen van tijdelijk onderkomen en het aanbieden van
woonvoorzieningen waarin mensen - met begeleiding - zelfstandig wonen.
3.1.2.
[geïntimeerden] c.s. kampte met diverse problematiek, waaronder financiële problematiek. De drie minderjarige kinderen van [geïntimeerden] c.s. waren op 2 oktober 2014 onder toezicht gesteld met aanstelling van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming tot
gezinsvoogdijinstelling.
3.1.3.
Op 10 augustus 2015 zijn tussen Limor en [geïntimeerde1] en tussen Limor en [geïntimeerde2] twee
gelijkluidende begeleidingsovereenkomsten gesloten, ingaande 10 augustus 2015.
De overeenkomsten bevatten, voor zover van belang, de navolgende bepalingen:
“(…)
overwegende dat:
  • Limor in het kader van door de overheid en/of anderszins extern gefinancierde zorg, professionele begeleiding biedt aan cliënten die recht hebben op deze extern gefinancierde zorg.
  • deze zorg bestaat uit opvang, onderdak, begeleiding en ondersteuning;
  • Limor zich onder meer ten doel stelt hulp te bieden aan personen die minder goed of in het geheel niet in staat zijn zelfstandig te wonen, teneinde de zelfstandigheid of zelfredzaamheid te vergroten,
  • cliënt bekend is met de definitie van crisisopvang zoals omschreven in artikel 1 en zich rekent tot de hierboven omschreven groep personen;
  • cliënt bovenstaande doelstelling vrijwillig onderschrijft en aanvaardt dat, door deze
begeleidingsovereenkomst aan te gaan, cliënt de verplichting heeft om de begeleiding te accepteren en dat de duur van het verblijf in de crisisopvang onder meer van deze acceptatie afhankelijk is, zulks ter beoordeling van Limor;
(…);

partijen verklaren dat he begeleidingsplan in zijn geheel onderdeel uitmaakt van de onderhavige overeenkomst;
(…)
Artikel 1
Onder crisisopvang wordt verstaan.
  • gebruik van een gestoffeerde zit-/slaapkamer of appartement, in de crisisopvang, met een inventaris (…);
  • (…)
Artikel 2
Teneinde cliënt te ondersteunen om uiteindelijk zo zelfstandig mogelijk te kunnen wonen en te kunnen participeren in de maatschappij komt Limor met cliënt, binnen vier weken na aanvang van de begeleiding, een individueel begeleidingsplan overeen. (… )
Cliënt verplicht zich om actief mee te werken aan de uitvoering van het begeleidingsplan om op die manier de gestelde doelen te kunnen verwezenlijken. (… )
Indien de begeleidingsovereenkomst om welke reden dan ook wordt beëindigd, heeft cliënt geen aanspraak meer op bewoning van de kamer in de crisisopvang en nadere diensten van Limor.
(…)
Artikel 5
  • Cliënt zal bij beëindiging van deze overeenkomst de ter beschikking gestelde kamer ontruimen en deze in goede staat, schoongemaakt en vrij van enig niet aan Limor toebehorend goed aan Limor ter beschikking te stellen onder afgifte van alle sleutels en met achterlating van alle eigendommen van Limor,
  • (…).
(…)
Artikel 8
  • Client draagt het inkomen over aan Limor en zal daarom een machtiging afgeven om het inkomen op de bettreffende cliëntenrekening te laten overmaken en betalingen hierop verrichten.
  • (…)
(…)
Artikel 11
Bij ontbinding van de begeleidingsovereenkomst geldt in alle gevallen dat tegelijkertijd en onherroepelijk het verblijf in de crisisopvang wordt beëindigd.
De begeleidingsovereenkomst wordt ontbonden wanneer:
(…).
3. LIMOR de begeleidingsactiviteiten, door welke omstandigheden dan ook, niet langer uit kan voeren.
(…).
Artikel 12
Limor heeft het recht de begeleidingsovereenkomst terstond en met onmiddellijke ingang te ontbinden indien door cliënt:
1. (...);
2. (...);
3. geweldpleging, mishandeling, bedreiging en/of overlast wordt veroorzaakt.
De beëindiging vindt niet eerder plaats dan nadat cliënt van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan schriftelijk op de hoogte is gesteld met uitzondering van de situatie onder 12.3 waarbij de begeleidingsovereenkomst terstond wordt beëindigd. Bij beëindiging van de begeleidingsovereenkomst is tevens tegelijkertijd en onherroepelijk het verblijf in de crisisopvang beëindigd.
(…)”
Bij de overeenkomsten waren als bijlage begeleidingsplannen ten aanzien van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] gevoegd.
3.1.4.
Bij brief van 29 september 2015 heeft Limor onder meer het navolgende aan
[geïntimeerden] c.s. bericht:
"Op 24 september 2015 is aan u mondeling medegedeeld dat u een officiële waarschuwing hebt gekregen. Deze waarschuwing en de achtergrond van deze waarschuwing worden in deze brief opnieuw aan u kenbaar gemaakt.
(…)
De reden van de officiële waarschuwing is dat u, uw volledige inkomen van september hebt opgenomen van de bank, terwijl u ervoor hebt getekend uw inkomen aan Limor over te dragen (...)."
3.1.5.
Bij brief van 6 november 2015 heeft Limor het volgende aan [geïntimeerden] c.s.
medegedeeld:
"(...) Op 6 november 2015 is aan u medegedeeld dat de begeleiding van LIMOR per direct wordt stopgezet. De achtergrond van dit besluit en het gevolg worden door middel van deze brief opnieuw aan u kenbaar gemaakt.
De aanleiding van het beëindigen van de begeleiding, is dat u zich zeer dreigend hebt opgesteld naar de begeleiding op 4 november 2015. De grond waarop LIMOR de begeleiding beëindigd is artikel 8.3 (het recht om de begeleidingsovereenkomst terstond en met onmiddellijke ingang te ontbinden als er sprake is van dreiging) en artikel 7.3 (er kan van LIMOR niet langer gevraagd worden om de begeleidingsactiviteiten uit te voeren).
Volgens de geldende protocollen zal de begeleiding en hiermee de opvang per 6 november worden beëindigd. Mocht u zich hierin niet kunnen vinden dan treft u onderstaand het adres van de klachtencommissie aan. Wij verwachten van u dat u per direct de sleutels inlevert (...)."
Met bovengenoemde artikelen 8.3 en 7.3 heeft Limor bedoeld respectievelijk artikel 12 aanhef en onder 3 en artikel 11 aanhef en onder 3 van de overeenkomsten tussen partijen.
3.1.6.
In interne rapportage van Limor staat onder meer het navolgende vermeld:
"Op 4 november heeft [geïntimeerde1] zich bedreigend opgesteld naar de begeleiding
De fam. [geïntimeerden] had extra geld aangevraagd i.v.m. een verjaardag, dit verzoek kon niet worden ingewilligd. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] kwamen naar kantoor samen met de twee jongste kinderen om 'verhaal te halen'. [geïntimeerde1] uitte dreigende taal naar de begeleiding. (.....)."
3.1.7.
De William Schrikker Stichting heeft op 5 november 2015 bij de kinderrechter van de rechtbank Noord-Nederland een verzoek strekkende tot een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de drie kinderen van [geïntimeerden] c.s. ingediend. De kinderrechter heeft deze machtiging verleend bij beschikking van 5 november 2015. Op 25 november 2015 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 25 april 2016.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerden] c.s. heeft in eerste aanleg in conventie - samengevat – gevorderd:
- een verklaring voor recht dat Limor toerekenbaar jegens [geïntimeerden] c.s. tekort is geschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door bij brief van 6 november 2015 de overeenkomst die Limor met [geïntimeerden] c.s. heeft gesloten met onmiddellijke ingang te beëindigen, waardoor [geïntimeerden] c.s. genoodzaakt was om zijn kamer/appartement aan de [a-straat 1] te [B] te verlaten;
- veroordeling van Limor tot betaling van een voorschot van € 5.000,00 op de door hem geleden materiële en immateriële schade,
met veroordeling van Limor in de proceskosten.
4.2
Limor heeft in eerste aanleg in voorwaardelijke reconventie - samengevat – gevorderd:
- ontbinding c.q. beëindiging van de tussen partijen gesloten begeleidingsovereenkomst met terugwerkende kracht tot 6 november 2015;
- een verbod voor [geïntimeerden] c.s., in het bijzonder voor [geïntimeerde1] , om zich in woord en/of geschrift opnieuw in negatieve zin (grievend) uit te laten over Limor, dan wel haar dienstverlening en om de medewerkers van Limor opnieuw te bedreigen (in welke vorm dan ook) op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per overtreding met een maximum van € 50.000,00;
met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten.
4.3
De kantonrechter heeft bij vonnis van 31 augustus 2016 overwogen dat in de overeenkomsten tussen partijen het begeleidingselement overheerst. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Limor in beginsel bevoegd was de overeenkomsten te beëindigen op grond van artikel 12 aanhef en onder 3 van de overeenkomsten, indien komt vast te staan dat een of meer van de daarin genoemde omstandigheden (geweldpleging, mishandeling, bedreiging en/of overlast) zich heeft voorgedaan. De kantonrechter heeft verder Limor toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden, waaruit kan worden afgeleid dat [geïntimeerde1] op
4 november 2015 een of meerdere medewerkers van Limor heeft bedreigd en iedere verdere beslissing aangehouden.
4.4.
Bij vonnis van 7 februari 2017 heeft de kantonrechter de gevorderde verklaring voor recht toegewezen. De kantonrechter heeft in dat verband overwogen dat Limor niet is geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs, zodat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde1] één of meer medewerkers van Limor heeft bedreigd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Limor de begeleidingsovereenkomst onterecht beëindigd.
De kantonrechter heeft het gevorderde voorschot op schadevergoeding afgewezen. Zij heeft daartoe overwogen dat het causale verband tussen de beëindiging van de begeleidingsovereenkomst en de gestelde immateriële schade onvoldoende is komen vast te staan en dat [geïntimeerden] c.s. geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die aannemelijk maken dat hij als gevolg van het tekortschieten van Limor materiële schade heeft geleden.
Het door Limor in reconventie gevorderde verbod heeft de kantonrechter afgewezen op de grond dat gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerden] c.s. zich na zijn uitlating op facebook op
24 september 2015 nog publiekelijk negatief heeft uitgelaten over Limor en onvoldoende onderbouwd is dat [geïntimeerden] c.s. in de toekomst nog negatief over Limor zal uitlaten
De kantonrechter heeft Limor ten slotte zowel in conventie als in reconventie veroordeeld in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1.
Limor voert acht grieven aan en concludeert tot:
- vernietiging van de vonnissen van 31 augustus 2016 en 7 februari 2017;
- afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. in conventie;
- toewijzing van haar vorderingen in reconventie, voor zover betrekking op de ontbinding van de tussen partijen gesloten begeleidingsovereenkomst en daarmee verbonden overeenkomst tot het ter beschikking stellen van woonruimte;
- veroordeling van [geïntimeerden] c.s. tot terugbetaling van al hetgeen Limor ter uitvoering van de bestreden vonnissen aan hem heeft voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente;
met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten en nakosten, de laatste te vermeerderen met wettelijke rente.
5.2.
Het hof zal eerst de zesde grief van Limor behandelen. Deze grief richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerden] c.s. een rechtens te respecteren procesbelang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht. Volgens Limor heeft [geïntimeerden] c.s. dit belang niet, omdat [geïntimeerden] c.s. het bestaan van schade op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt, zoals de kantonrechter ook heeft geoordeeld.
Het hof kan Limor hierin niet volgen. Uit de stellingen van [geïntimeerden] c.s. kan worden afgeleid dat de door [geïntimeerden] c.s. gevorderde verklaring voor recht als basis dient voor een (latere) schadevergoedingsvordering. Anders dan Limor meent, staat het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerden] c.s. het causaal verband met de door hem gestelde schade onvoldoende heeft onderbouwd niet in de weg aan het aannemen van belang van [geïntimeerden] c.s. bij de door hem gevorderde verklaring voor recht. Uit het arrest van de Hoge Raad van 17 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:760) volgt dat indien een verklaring voor recht dat aansprakelijkheid bestaat wordt gevorderd, zoals hier het geval, de rechter ervan uit dient te gaan dat eiser daarbij belang heeft als de
mogelijkheidvan schade aannemelijk is. Indien geoordeeld dient te worden dat Limor ten onrechte de overeenkomsten met [geïntimeerden] c.s. met onmiddellijke ingang heeft beëindigd en dus ten onrechte [geïntimeerden] c.s. de woning hebben uitgezet, is Limor tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomsten tussen partijen. De mogelijkheid dat [geïntimeerden] c.s. als gevolg van deze tekortkoming schade heeft geleden, doordat hij met onmiddellijke ingang zijn woning moest verlaten, is aannemelijk. Dit staat los van het antwoord op de vraag of [geïntimeerden] c.s. de door hem gestelde geleden en te lijden schade aannemelijk heeft gemaakt.
De zesde grief faalt dus.
5.3.
Het hof zal de grieven 1, 2, 4 en 5 gezamenlijk behandelen, nu deze alle betrekking hebben op het oordeel van de kantonrechter dat Limor niet bevoegd was de overeenkomsten tussen partijen met onmiddellijke ingang te beëindigen.
5.3.1.
Limor stelt in de eerste plaats dat zij aan de beëindiging van de overeenkomsten tussen partijen niet alleen ten grondslag heeft gelegd dat zij het recht heeft om de overeenkomsten met onmiddellijke ingang te beëindigen omdat er sprake is van bedreiging door [geïntimeerde1] (artikel 12 aanhef en onder 3 van de overeenkomsten) maar ook dat niet langer van haar gevraagd kan worden de overeenkomsten uit te voeren (artikel 11 aanhef en onder 1 van de overeenkomsten). Volgens haar is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan op de tweede grondslag en zijn voor de beoordeling hiervan ook de incidenten en conflicten die tussen partijen hebben plaatsgevonden vóór het incident op 4 november 2015 van belang.
Het hof overweegt hierover het volgende. Aan Limor kan worden toegegeven dat zij in haar brief aan [geïntimeerden] c.s. van 6 november 2015, weliswaar onder verwijzing naar de verkeerde artikelnummers, beide juridische grondslagen noemt. Zij heeft in de brief echter uitsluitend als aanleiding en daarmee als feitelijke grond voor de onmiddellijke beëindiging genoemd dat [geïntimeerden] c.s. zich op 4 november 2015 zeer bedreigend heeft opgesteld naar de begeleiding. Indien andere incidenten mede grond waren voor de onmiddellijke beëindiging, had het op de weg van Limor gelegen om deze eveneens in de brief te vermelden zodat het voor [geïntimeerden] c.s. duidelijk was op welke grond(en) de beëindiging was gebaseerd. Over de door Limor gestelde andere incidenten, wat daar verder ook van zij, wordt in de brief echter met geen woord gerept. Het hof gaat dan ook uit van de door Limor gestelde bedreiging van een of meerdere van haar medewerkers door [geïntimeerde1] op 4 november 2015 als enige feitelijke grondslag voor de onmiddellijke beëindiging van de begeleidingsovereenkomsten tussen partijen op grond van artikel 12 dan wel artikel 11 van de overeenkomsten.
5.3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat Limor in ieder geval in beginsel bevoegd is de overeenkomsten met onmiddellijke ingang te beëindigen op grond van artikel 12 aanhef en onder 3 van de overeenkomsten, indien vast komt te staan dat één of meer van de daarin genoemde omstandigheden - waaronder bedreiging - zich heeft voorgedaan. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat Limor de door aan de beëindiging ten grondslag gelegde bedreiging vooralsnog niet heeft aangetoond. Uit de door Limor overgelegde stukken kan worden afgeleid dat er zich op 4 november 2015 een incident heeft voorgedaan tussen [geïntimeerden] c.s. en een of meerdere medewerkers van Limor naar aanleiding van een verzoek van [geïntimeerden] c.s. om extra geld voor de verjaardag van zijn zoontje. Uit deze stukken blijkt echter onvoldoende dat [geïntimeerden] c.s. daarbij een of meerdere medewerkers van Limor daadwerkelijk heeft bedreigd, laat staan waaruit die bedreiging dan concreet bestond. In de incidentmelding die op die datum betrekking heeft (productie 8 bij conclusie van antwoord) staat niet meer vermeld dan dat [geïntimeerde1] zich bedreigend heeft opgesteld naar de begeleiding dan wel dreigende taal uitte naar de begeleiding. Ditzelfde geldt voor de schriftelijke verklaring van [C] en [D] van 16 september 2016 (productie 5 bij akte van Limor van 14 november 2016). Uit het overgelegde getuigschrift (productie 1 bij akte van Limor van 14 november 2016) en het overgelegde verslag van de heer [E] , medewerker van Limor, (productie 2 bij memorie van grieven) komt naar voren dat [geïntimeerden] c.s. op 4 november 2015 langs is gekomen op kantoor en zijn begeleiders heeft beschuldigd van diefstal en ten onrechte ingehouden gelden en heeft aangegeven de politie en de pers in te schakelen. Hieruit kan evenmin worden afgeleid dat medewerkers van Limor door [geïntimeerden] c.s. zijn bedreigd.
Mevrouw [F] , direct leidinggevende van de betrokken medewerkers van Limor, heeft als getuige weliswaar verklaard dat [geïntimeerde1] op 4 november 2015 dicht op het gezicht van de heer [E] zou hebben gestaan, hebben geschreeuwd en scheldwoorden zou hebben gebruikt, maar zij heeft tevens verklaard niet bij het incident aanwezig te zijn geweest. Zij heeft slechts verklaard wat zij over dat incident van de betrokken medewerkers heeft gehoord. Mede gelet op de daartegenover staande getuigenverklaringen van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] waarin zij gemotiveerd ontkennen dat [geïntimeerde1] de heer [E] en/of een andere medewerker te hebben bedreigd, levert deze verklaring evenmin voldoende bewijs.
5.3.3.
Limor biedt in hoger beroep nogmaals bewijs aan van de door haar gestelde bedreiging door [geïntimeerde1] door middel van andere getuigen dan de getuige die in eerste aanleg is gehoord, te weten mevrouw [G] en mevrouw [H] . Volgens Limor kunnen zij uit de eerste hand verklaren over hetgeen zich heeft afgespeeld op 4 november 2015. Het aanbod voldoet aan de daaraan te stellen eisen, zodat Limor daartoe zal worden toegelaten.
5.4.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat Limor toe tot het leveren van (nader) bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [geïntimeerde1] op 4 november 2015 een of meerdere medewerkers van Limor heeft bedreigd door het horen van mevrouw [G] en mevrouw [H] als getuigen;
bepaalt dat het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. E.J. van Sandick, die daartoe zitting zal
houden in het paleis van justitie aan de Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen (Limor vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het beantwoorden van vragen in staat is en [geïntimeerden] c.s. in persoon) bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat Limor het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum 23 oktober 2018, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat Limor overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. E.J. van Sandick, mr. O.G.H. Milar en mr. R.F. Groos en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2018.