In deze zaak gaat het om de wijziging van kinderalimentatie tussen de vrouw en de man, die gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun dochter. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel van 8 maart 2017, waarin haar verzoek om wijziging van de kinderalimentatie werd afgewezen. De vrouw stelt dat de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 een wijzigingsgrond vormt voor de kinderalimentatie, omdat deze uitspraak de wijze van berekening van de behoefte van het kind heeft veranderd. De man betwist dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep.
Het hof oordeelt dat de uitspraak van de Hoge Raad niet kan worden beschouwd als een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De vrouw heeft geen andere gronden aangevoerd voor wijziging van de kinderalimentatie. Daarnaast wordt in de zaak ook gekeken naar artikel 1:401 lid 5 BW, dat betrekking heeft op wijzigingen van onderhoudsverplichtingen die zijn vastgelegd in een overeenkomst. Het hof concludeert dat de afspraken tussen partijen zijn gemaakt met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, wat leidt tot een wanverhouding tussen de overeengekomen bijdrage en de bijdrage die de rechter zou hebben vastgesteld. Het hof wijzigt de beschikking van de rechtbank en bepaalt dat de man met ingang van 1 juli 2015 een bijdrage van € 692,- per maand moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun dochter.
De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking wordt vernietigd en de kinderalimentatie wordt gewijzigd. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure betrekking heeft op de bijdrage aan hun kind.