In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 29 maart 2016, gaat het om een hoger beroep inzake kinder- en partneralimentatie. De vrouw, appellante in principaal hoger beroep, heeft de man, geïntimeerde in principaal hoger beroep, aangeklaagd voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, alsook voor een uitkering tot levensonderhoud. De zaak is eerder behandeld op 4 maart 2015, waarbij voorlopige regelingen zijn getroffen voor de omgang tussen de man en het kind. Het hof heeft in eerdere beschikkingen de alimentatiebedragen vastgesteld, maar de vrouw heeft aanvullende verzoeken ingediend met betrekking tot de hoogte van de kinderbijdrage, in het licht van een prejudiciële beslissing van de Hoge Raad. De man heeft zijn inkomen als zelfstandige na beëindiging van zijn dienstverband bij [X B.V.] in Saudi-Arabië gepresenteerd, maar de vrouw betwist de hoogte van zijn bedrijfsresultaat. Het hof heeft de financiële situatie van beide partijen beoordeeld, rekening houdend met hun respectieve inkomens en de behoefte van het kind. Uiteindelijk heeft het hof de door de man te betalen kinderbijdrage en partneralimentatie vastgesteld, waarbij het kindgebonden budget van de vrouw in aanmerking is genomen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de verzoeken van beide partijen om proceskostenveroordeling zijn afgewezen.