ECLI:NL:GHARL:2018:8247

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
200.237.231/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot omgangsregeling tussen vader en minderjarige na jaren van niet-nakomen afspraken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind, geboren in 2012. De vader had eerder bij de rechtbank verzocht om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling, maar dit verzoek was afgewezen. De rechtbank had bepaald dat er slechts één uur per kwartaal contact mocht zijn tussen de vader en het kind, maar de vader had zich niet aan deze afspraken gehouden. Ondanks meerdere inspanningen van de Jeugdbescherming en de rechtbank om een omgangsregeling tot stand te brengen, was er geen positieve ontwikkeling. De vader toonde geen inzet om de gemaakte afspraken na te komen, wat leidde tot de conclusie dat een omgangsregeling niet in het belang van het kind was. Het hof oordeelde dat de vader niet in staat was om de afspraken na te komen en dat het in het belang van het kind was om geen omgangsregeling vast te stellen. De moeder werd wel verplicht om de vader op de hoogte te houden van de ontwikkeling van het kind. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het verzoek van de vader werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.237.231/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/106244 / FA RK 14-2084)
beschikking van 13 september 2018
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. ing. M.R.P. Ossentjuk te Groningen,
en
[verweerder] ,
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 12 november 2014, 25 november 2015, 1 februari 2017 en 10 januari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 10 april 2018;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 17 april 2018;
- een journaalbericht namens mr. Ossentjuk van 17 mei 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Ossentjuk van 17 juli 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 augustus 2018 plaatsgevonden. Namens de moeder is mr. Ossentjuk verschenen. De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de - inmiddels verbroken - affectieve relatie van de moeder en de vader is [in] 2012 [de minderjarige] geboren (verder te noemen: [de minderjarige] ). Sinds het uiteengaan van partijen woont [de minderjarige] bij de moeder. De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 6 augustus 2014, heeft de vader de rechtbank verzocht te bepalen dat de ouders voortaan gezamenlijk zullen zijn belast met het gezag over [de minderjarige] . Daarnaast heeft hij verzocht een omgangsregeling vast te stellen, inhoudende dat [de minderjarige] eens per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot en met zondag 17.00 uur bij de vader zal verblijven, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.
De moeder heeft verweer gevoerd.
3.3
Van 4 januari 2017 tot 4 juli 2018 is sprake geweest van een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] , uitgevoerd door Jeugdbescherming Noord.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 10 januari 2018 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om te bepalen dat hij gezamenlijk met de moeder wordt belast met het gezag over [de minderjarige] , afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat [de minderjarige] en de vader één uur per kwartaal (oftewel vier keer per jaar) contact met elkaar hebben. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 10 januari 2018. Deze grief ziet op de omgangsregeling. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij een omgangsregeling is vastgesteld, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat er geen contactmomenten tussen de vader en [de minderjarige] zullen worden vastgelegd.
4.3
De vader heeft, hoewel daartoe door het hof in de gelegenheid gesteld, geen verweer gevoerd in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.3
Indien de rechter de gronden welke de met het gezag belaste ouder aanvoert om geen medewerking te verlenen aan de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling ongenoegzaam acht, dient hij op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog medewerking te verlenen. Deze gehoudenheid berust op de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken (vgl. EHRM 17 april 2012, zaak 805/09). Van de rechter kan temeer een actieve opstelling worden verlangd naarmate voor de weigering van de met het gezag belaste ouder minder - of zelfs geen - goede en voldoende aannemelijk gemaakte gronden worden aangevoerd (HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91).
5.4
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd zijn tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
5.5
Het hof acht het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] in de gegeven omstandigheden, in strijd met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.6
In eerste aanleg is gedurende ruim drie jaar getracht een omgangsregeling tot stand te brengen. De raad heeft driemaal een onderzoek verricht, er hebben bij de raad proefcontacten tussen de vader en [de minderjarige] plaatsgevonden, er zijn meerdere (ONS-)trajecten bij [C] gevolgd en er is sprake geweest van een ondertoezichtstelling. Al deze inspanningen hebben echter niet geleid tot een geslaagde uitvoering van een structurele omgangsregeling. Bij beschikking van 12 november 2014 was een voorlopige omgangsregeling van één uur per week begeleide omgang bij de moeder thuis vastgesteld, welke frequentie bij beschikking van 1 februari 2017 is teruggebracht tot een uur per twee weken maar die regeling is door de vader niet structureel nagekomen.
5.7
In het laatste rapport van de raad van 8 november 2017 concludeert en adviseert de raad onder meer het volgende. De raad heeft getracht om in gesprek met de vader te komen, maar de vader heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De raad is van mening dat een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] op dit moment niet in belang van [de minderjarige] is. Vanuit de GI en de moeder komen signalen naar voren dat de op dat moment geldende en al aangepaste omgangsregeling van een uur per twee weken schadelijk is voor [de minderjarige] . Hij wordt teveel teleurgesteld en bouwt een negatief beeld van de vader op, wat niet in het belang van zijn eigen ontwikkeling is. De raad is van mening dat het voor [de minderjarige] belangrijk is om te weten wie zijn vader is en een vorm van contact met hem te hebben. Echter is gebleken dat het opbouwen van een vorm van contact en daarmee een positieve band met de vader op dit moment niet mogelijk is. De vader neemt onvoldoende tot geen verantwoordelijkheid in zijn rol als ouder. De vader is onbetrouwbaar geweest in het nakomen van zijn afspraken: hij kwam niet naar de bezoeken of kwam veel te laat. Ondanks adviezen van de gezinsvoogd is het de vader niet gelukt om zijn gedrag te veranderen. De vader lijkt onvoldoende tot niet in te zien dat zijn handelen en keuzes gevolgen hebben voor en impact hebben op [de minderjarige] .
De raad acht omgangsmomenten tussen de vader en [de minderjarige] echter wel belangrijk, omdat [de minderjarige] op die manier weet heeft en houdt wie zijn vader is. De raad heeft daarom de rechtbank geadviseerd een omgangsregeling vast te stellen van één uur per kwartaal (oftewel vier keer per jaar) onder begeleiding van een professional op neutraal terrein. De raad acht het daarbij van zeer groot belang dat de vader deze afspraken nakomt. De raad maakt zich zorgen over de impact van de vele afspraken die de vader niet nakomt op de sociale en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] .
5.8
Bij de bestreden beschikking van 10 januari 2018 heeft de rechtbank het advies van de raad gevolgd en bepaald dat [de minderjarige] en de vader één uur per kwartaal contact met elkaar hebben. De rechtbank heeft daarbij overwogen het heel belangrijk te vinden dat deze vier omgangsmomenten per jaar ook echt plaatsvinden en dan ook op een manier die voor [de minderjarige] prettig is.
5.9
In hoger beroep is gebleken dat het de GI niet is gelukt om met de vader en de moeder praktische afspraken te maken over de door de rechtbank bepaalde omgangsregeling. Bij brief van 16 maart 2018 (met als bijlage een overzicht van de omgang en de contacten met de vader in de periode van september 2017 tot en met februari 2018) heeft de GI aan de vader bericht dat zij geen actie meer gaat ondernemen om uitvoering te geven aan de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] . De reden hiervoor is dat de GI zeer moeizaam contact kan krijgen met de vader, de vader niet op afspraken verschijnt en ook niet of nauwelijks uit zichzelf contact zoekt met de GI. De vader laat feitelijk geen inspanning zien om de afspraken die er liggen na te komen. Doordat de vader niet in gesprek gaat met de GI en niet constructief meewerkt aan de uitvoering van de omgangsregeling, heeft er sinds de bestreden beschikking geen omgang meer plaatsgevonden tussen de vader en [de minderjarige] en kan er volgens de GI ook geen omgang plaatsvinden. [de minderjarige] heeft er namelijk recht op dat als er contact is met de vader, hierover duidelijke en voorspelbare afspraken gemaakt worden en dat hij hierop voorbereid en begeleid wordt. Dit is nu niet mogelijk omdat de vader niet meewerkt hieraan.
De GI heeft daarom geen verlenging van de ondertoezichtstelling verzocht en de ondertoezichtstelling is per 4 juli 2018 beëindigd.
5.1
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat in de afgelopen jaren afdoende inspanningen zijn verricht om omgang tussen de vader en [de minderjarige] tot stand te brengen. Deze inspanningen hebben niet tot een positief resultaat geleid. Nu de vader de afgelopen jaren niet heeft aangetoond dat hij in staat is om de afspraken met betrekking tot de omgang na te komen, is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het inleidend verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en hem moet worden afgewezen. Het hof acht het niet in het belang van [de minderjarige] dat hij steeds in onzekerheid verkeert of de vader (op tijd) op de omgangsmomenten zal verschijnen. Zoals de raad ook heeft aangeven in voornoemd rapport van 8 november 2017, is het schadelijk voor de ontwikkeling van [de minderjarige] wanneer hij te vaak wordt teleurgesteld doordat de vader niet of te laat op een omgangmoment verschijnt. [de minderjarige] is gebaat bij duidelijkheid over de omgang en het hof is van oordeel dat hem die duidelijkheid wordt gegeven door geen omgangsregeling vast te stellen.
5.11
Het hof rekent het, evenals de rechtbank, wel tot de taak van de moeder om er voor te zorgen dat de vader een aantal keren per jaar (en in het bijzondere geval ook tussentijds) de nodige informatie over [de minderjarige] krijgt en mede met behulp van recente foto's en schoolrapporten op de hoogte wordt gehouden van zijn gezondheid en ontwikkeling, zodat de vader zich een beeld kan vormen van zijn opgroeien.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 10 januari 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidend verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] , geboren [in] 2012.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, G. Jonkman en M. Weissink, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 13 september 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.