In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appellant, eigenaar van een rietgedekte woning, en de onderlinge waarborgmaatschappij, de geïntimeerde, over de gevolgen van onderverzekering na een brand. De appellant had zijn woning sinds 1984 verzekerd bij de geïntimeerde, maar had de verzekerde som sinds 2002 niet meer aangepast. Na een brand in 2012, waarbij schade van € 29.032,27 was ontstaan, ontving de appellant slechts € 10.189,38 van de verzekeraar, omdat het restantbedrag van € 18.842,89 niet werd vergoed wegens onderverzekering. De appellant stelde dat de verzekeraar hem onvoldoende had gewaarschuwd voor het risico van onderverzekering. De rechtbank had de vordering van de appellant afgewezen, met de overweging dat de appellant zelf verantwoordelijk was voor de hoogte van de verzekerde som en dat de verzekeraar voldoende had gewaarschuwd. In hoger beroep heeft het hof de grieven van de appellant beoordeeld. Het hof oordeelde dat de zorgplicht van de verzekeraar niet alleen voortvloeit uit de polisvoorwaarden, maar ook uit de redelijkheid en billijkheid in de contractuele relatie. Het hof concludeerde dat de verzekeraar niet tekort was geschoten in haar waarschuwingsplicht, omdat de appellant voldoende was geïnformeerd over het risico van onderverzekering. De grieven van de appellant faalden, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellant werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.