Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[curator A] ,
[curator B],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
Grief 1is gericht tegen de vaststelling van de feiten voor zover de rechtbank impliciet zou hebben vastgesteld dat de beëindiging van de leaseovereenkomst aanstonds bij faillissement door ABN AMRO heeft plaatsgevonden. De weergave van de feiten in het vonnis bevat niet een dergelijke impliciete vaststelling, zodat de grief faalt.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grief 19voert ABN AMRO terecht aan dat dit bedrag niet moet worden verhoogd met btw. Eventueel door ABN AMRO (Lease) in rekening gebrachte btw moet zij immers afdragen, zodat de te verrekenen verbetering van haar vermogenstoestand is beperkt tot het nettobedrag van € 20.750. Het hof is - met de rechtbank en conform voormelde berekening - van oordeel, dat van dit bedrag de achterstallige en nog resterende leasetermijn van in totaal € 4.548,63 in mindering moeten worden gebracht. Uit de stellingen van de curatoren volgt dat ook zij ervan uitgaan dat, indien de leaseovereenkomst op reguliere wijze zou zijn afgewikkeld, gebruik was gemaakt van de koopoptie (memorie van antwoord, nr. 4.20.3). Het hof zal dan ook bij zijn berekening, anders dan de rechtbank heeft gedaan, rekening houden met een aftrek van € 126 voor uitoefening van de koopoptie in mindering op de vaststaande afkoopsom.
Grief 20slaagt.
grieven 2 en 3gericht tegen de aanname door de rechtbank van een belang bij de curatoren om de leaseovereenkomst te continueren falen. Ditzelfde geldt voor de daarmee samenhangende
grieven 4 en 5tegen het door de rechtbank opgedragen bewijs. Aan beoordeling van de
grieven 6 tot en met 16en de
grieven 22 tot en met 24in verband met het door de rechtbank vastgestelde misbruik van recht en haar oordeel over de afwikkeling door ABN AMRO van de leaseovereenkomst wordt niet meer toegekomen. Van de
grieven 17 tot en met 20 gerichttegen de omvang van het toegewezen bedrag, slaagt, naast grief 19 over de btw, ook grief 20 nu de rechtbank geen rekening heeft gehouden met de koopoptie van € 126.
Grief 21is gericht tegen de toewijzing door de rechtbank van de wettelijke handelsrente over het toegewezen bedrag. Deze grief slaagt, omdat het toe te wijzen bedrag een waardeafrekening betreft en geen betrekking heeft op de voldoening van een geldsom voortvloeiende uit een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW. Het hof zal dan ook uitgaan van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW.
grief 27beoogt ABN AMRO alsnog haar reconventionele vordering toegewezen te krijgen. In reconventie heeft ABN AMRO in totaal een bedrag van € 13.836,67 gevorderd.
grief 26een vordering ex artikel 351 Rv ingesteld, die bij arrest van 26 januari 2016 is toegewezen. Uit de toelichting volgt dat ABN AMRO ook aanvoert dat een veroordeling in hoger beroep niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard dient te worden. Het hof is van oordeel dat door de erkenning en de daarmee in verband staande betaling door ABN AMRO aan de curatoren het belang van grief 26 voor ABN AMRO is komen te ontvallen. Dat het hof ABN AMRO zal veroordelen tot betaling van een hoofdsom van € 811,93 meer dan zij volgens de akte reeds aan de curatoren heeft overgemaakt, maakt dit niet anders.