Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde1],
De Nieuwe Zweep,
[geïntimeerden] c.s.,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een appel tegen een kostenveroordeling in kort geding, waarbij de appellant, [appellant], in eerste aanleg was veroordeeld in de proceskosten. De zaak betreft de beëindiging van een vennootschap onder firma, De Nieuwe Zweep V.O.F., opgericht door [appellant] en [geïntimeerde1]. De samenwerking tussen hen werd beëindigd in januari 2016, waarna [appellant] met terugwerkende kracht als vennoot uit de VOF trad. De beëindigingsovereenkomst bevatte bepalingen over de verdeling van het vermogen en de aansprakelijkheid voor schulden. In het hoger beroep vorderde [appellant] dat het hof het eindvonnis van 2 maart 2017 partieel zou vernietigen en de geïntimeerden zou veroordelen in de proceskosten en tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen.
Het hof oordeelde dat de procedure tegen De Nieuwe Zweep, die inmiddels failliet was verklaard, was geschorst. Het hof stelde vast dat de vordering in appel zich richtte op de kostenveroordeling in eerste aanleg. Het hof bevestigde dat de voorzieningenrechter in eerste aanleg de vorderingen van [appellant] had afgewezen, omdat de opbrengsten uit de horeca-activiteiten van De Nieuwe Zweep niet aan [appellant] toekwamen op basis van de beëindigingsovereenkomst. Het hof oordeelde dat de grieven van [appellant] geen doel troffen en bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.