ECLI:NL:GHARL:2018:6490

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
17/00692
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM voor auto, nieuw of gebruikt?

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had de naheffingsaanslag BPM van € 2.096, opgelegd aan Autobedrijf [X] B.V., vernietigd. De inspecteur was van mening dat de auto, een Mazda CX-5, als nieuw moest worden aangemerkt, terwijl belanghebbende stelde dat het een gebruikte auto was. De rechtbank oordeelde dat de auto niet als nieuw kon worden aangemerkt, maar het Hof oordeelt anders. Het Hof stelt dat de auto, gezien de kilometerstand van 10 bij aankoop en de afwezigheid van gebruikssporen, als nieuw moet worden aangemerkt. Het Hof verwijst naar de objectieve eigenschappen van het voertuig en de behoeften die het vervult. De registratie in Duitsland voordat de auto in Nederland werd geregistreerd, staat niet in de weg aan deze conclusie. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 17/00692
uitspraakdatum: 17 juli 2018
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 13 juni 2017, nummer LEE 16/3312, in het geding tussen de Inspecteur en
Autobedrijf [X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) van € 2.096 opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur en de naheffingsaanslag vernietigd. Voorts heeft de Rechtbank aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend en de Inspecteur gelast het griffierecht te vergoeden.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 18 september 2015 een auto van het merk Mazda, type CX-5 L Skyactiv-D, 150 Skylease, VIN: [00000] (hierna: de auto), gekocht van [A] KG te [B] , Duitsland (hierna: [A] ). De auto heeft bij aankoop een kilometerstand van 10. Belanghebbende heeft voor de auto € 22.750 betaald, exclusief btw en BPM. De datum van eerste toelating van de auto is 10 september 2015.
2.2.
De EG-typegoedkeuring van het model is afgegeven op 17 februari 2015 en het voertuigidentificatienummer is afgegeven door Mazda Motors Deutschland GmbH op 25 augustus 2015.
2.3.
De auto is op eigen kracht van [A] naar de vestigingsplaats van belanghebbende in Nederland gereden.
2.4.
De RDW heeft op 22 september 2015 een kilometerstand van 811 afgelezen.
2.5.
Belanghebbende heeft op 24 september 2015 aangifte BPM gedaan en is er hierbij van uitgegaan dat de auto gebruikt is. Belanghebbende heeft € 5.725 BPM voldaan.
2.6.
De tenaamstelling van de auto heeft op 1 oktober 2015 plaatsgevonden.
2.7.
De Inspecteur heeft met dagtekening 25 maart 2016 een naheffingsaanslag BPM aan belanghebbende opgelegd voor een bedrag van € 2.096. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een nieuwe auto. De Rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van een nieuwe auto en heeft de naheffingsaanslag vernietigd.

3.Geschil

In geschil is de hoogte van de door belanghebbende ter zake van de registratie van de auto verschuldigde BPM. Meer in het bijzonder is in geschil of de auto als een nieuwe of gebruikte personenauto in de zin van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) dient te worden aangemerkt. Niet in geschil is dat indien de auto als nieuw dient te worden aangemerkt, de naheffingsaanslag terecht werd opgelegd. Evenmin is in geschil dat indien de auto als gebruikt dient te worden aangemerkt de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Bij de beoordeling van de voorliggende vraag heeft het volgende te gelden. Aan de hand van de objectieve eigenschappen en de behoeften waarin het voorziet dient te worden bepaald met welke referentievoertuigen een bepaald voertuig zich in concurrentie bevindt (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 19 december 2013, C-437/12, ECLI:EU:C:2013:857, punt 23). De Wet BPM maakt daarom voor de berekening van de verschuldigde BPM onderscheid tussen een nieuwe personenauto en een gebruikte personenauto. Met betrekking tot gebruikte personenauto’s wordt voor de berekening van de verschuldigde BPM een vermindering (afschrijving) toegepast, met betrekking tot nieuwe personenauto’s niet. Onder een nieuwe personenauto moet worden verstaan een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest. Een personenauto die niet als een nieuwe personenauto in deze zin kan worden aangemerkt, moet als een gebruikte personenauto in de zin van de Wet BPM worden aangemerkt (vgl. HR 27 januari 2017, nr. 16/03401, ECLI:NL:HR:2017:79).
4.2.
Op belanghebbende rust de bewijslast aannemelijk te maken dat de auto is gebruikt.
4.3.
Anders dan de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de auto nieuw is. Niet in geschil is dat de auto geen of nauwelijks gebruikssporen heeft. Bij aankoop van de auto door belanghebbende, acht dagen na de eerste toelating, bedroeg de kilometerstand van de auto 10. Belanghebbende baseert zijn standpunt dat de auto gebruikt is, op de kilometerstand bij aankomst op de plaats van bestemming, 811, en de registratie in het buitenland. Het Hof acht dit onvoldoende. Na weging van de eigenschappen van de auto, zoals kilometerstand, leeftijd, handelsketen en afwezigheid van gebruikssporen, is het Hof van oordeel dat de auto concurreert met nieuwe voertuigen en met deze categorie meer gelijkenissen vertoont wat betreft eigenschappen en de vervulling van de behoefte van de consument. Ieder voertuig dat aan de consument wordt aangeboden, heeft al een aantal kilometers afgelegd in verband met fabricage, testen of vervoer. Een kilometerstand van 811 die vooral is ontstaan door het verplaatsen van de auto van de leverancier naar belanghebbende, gaat niet uit boven het gebruik van een handelaar voorafgaand aan de registratie op naam van de eerste consument. Belanghebbende heeft de auto nieuw (binnen één maand na fabricage) in Duitsland gekocht. De slotsom luidt dat de auto als een nieuwe personenauto aan de heffing van BPM dient te worden onderworpen.
4.4.
Belanghebbende stelt zich voorts op het standpunt dat de Hoge Raad in zijn onder 4.1. bedoelde arrest ten onrechte slechts het gebruik van een voertuig als uitgangspunt heeft genomen en niet tevens de registratie. Indien de registratie in Duitsland in aanmerking wordt genomen is sprake van een gebruikt (tweedehands) voertuig, aldus belanghebbende. De Inspecteur verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt dat het om een nieuw voertuig gaat naar het onder 4.1. bedoelde arrest van de Hoge Raad.
4.5.
In het onder 4.1. bedoelde arrest van het HvJ noemt het HvJ een aantal eigenschappen, op basis waarvan moet worden beoordeeld of voertuigen gelijksoortig zijn, namelijk model, type, aandrijving, uitrusting, kilometerstand, staat van onderhoud of merk. De registratie wordt niet genoemd. Uit de nadruk op de objectieve eigenschappen van het voertuig en de vervulling van de behoeften waarin het voorziet, leidt het Hof af dat het gebruik en de gebruiksmogelijkheden doorslaggevend zijn. De Hoge Raad gaat hiervan ook uit, gelet op het arrest van 29 mei 2009, nr. 08/00824, ECLI:NL:HR:2009:BI5100.
4.6.
De omstandigheid dat de auto in Duitsland is geregistreerd voordat hij in Nederland werd geregistreerd, staat niet in de weg aan het oordeel dat de auto als nieuwe personenauto moet worden aangemerkt, nu de Nederlandse consument de auto voor het eerst in gebruik heeft genomen, zoals het Hof al onder 4.3. heeft overwogen.
4.7.
De beschikking van het HvJ van 17 april 2018, C-640/17, ECLI:EU:C:2018:275 waarop belanghebbende een beroep doet, maakt het voorgaande niet anders. De Portugese belasting die het voorwerp is van de vragen die het HvJ in dat arrest beantwoordt, is onvergelijkbaar met de BPM. Aan dit arrest kunnen geen aanwijzingen worden ontleend dat de registratie als (doorslaggevende) eigenschap moet worden beschouwd.
4.8.
Belanghebbende voert tot slot aan dat voor in het buitenland geregistreerde personenauto’s de BPM op verschillende modaliteiten wordt berekend in vergelijking met personenauto’s die in Nederland zijn geregistreerd. Het Hof begrijpt dat dit standpunt in wezen opkomt tegen de BPM-gevolgen van het oordeel dat is gegeven in de onder 4.5. genoemde uitspraak van de Hoge Raad. Het Hof verwerpt dit standpunt onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 17 juli 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak te De voorzitter,
ondertekenen.
(A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 juli 2018.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.