In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de omgangsregeling tussen de vader en zijn kinderen. De vader, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om het recht op omgang met zijn kinderen te herstellen, nadat de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland op 14 september 2017 had besloten om hem dit recht voor de duur van twaalf maanden te ontzeggen. De moeder, verweerster in hoger beroep, had een zelfstandig verzoek ingediend om de omgangsregeling te wijzigen, wat door de rechtbank werd toegewezen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waaronder de eerdere beslissingen van de rechtbank en de betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de vader in het verleden meerdere kansen heeft gehad om omgang met de kinderen te realiseren, maar dat zijn gedrag en houding, waaronder het niet naleven van afspraken en het schenden van contactverboden, hebben geleid tot een onveilige situatie voor de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de ontzegging van het recht op omgang te handhaven, gezien de zorgen over de veiligheid en het welzijn van de kinderen. Het hof heeft geoordeeld dat de ontzegging van het recht op omgang terecht was en heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd, waarbij het de vader het recht op omgang met de kinderen ontzegt. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.