De overige door [Geïntimeerden] genoemde feiten en omstandigheden kunnen noch afzonderlijk, noch in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie leiden dat [Geïntimeerden] , dan wel hun rechtsvoorganger(s) het resterende deel van de grootste gele strook grond in bezit hebben genomen. Hierbij wordt in herinnering geroepen dat de hier aan de orde zijnde rechtsvraag in het bijzonder moet worden beantwoord aan de hand van de verkeersopvattingen, waarbij als eis heeft te gelden dat het bezit exclusief en ondubbelzinnig moet zijn.
De omstandigheden dat [Geïntimeerden] in 1989, nadat zij de woning hadden gekocht, zowel de groene strook grond als de grootste gele strook grond in één keer als onderdeel van hun tuin hebben aangelegd en dat, zoals [Geïntimeerden] hebben onderbouwd door middel van in het geding gebrachte foto’s, de grootste gele strook grond niet alleen bestaat uit bosperceel, maar dat daarop ook diverse beplanting is aangebracht, kunnen naar verkeersopvattingen niet worden gekwalificeerd als daden van feitelijke machtsverschaffing, nu daaruit niet kan volgen dat [Geïntimeerden] ook ondubbelzinnig bezit hebben uitgeoefend. Ook al hebben zij beplanting aangebracht en dit deel van de strook grond daarmee en in gebruik genomen, dan kan daaruit naar verkeersopvattingen niet volgen dat zij daarmee tegenover de Gemeente te kennen gaven de desbetreffende strook ook in bezit te nemen met de pretentie deze te gebruiken als rechthebbende met uitsluiting van de gemeente, althans met de naar buiten kenbare bedoeling over deze strook met uitsluiting van anderen macht als rechthebbende uit te oefenen.
De door [Geïntimeerden] overgelegde getuigenverklaringen ondersteunen weliswaar het door [Geïntimeerden] geschetste beeld, maar brengen geen verandering in voornoemd oordeel.
In dit kader is tevens van belang dat de Gemeente onvoldoende weersproken heeft aangevoerd dat de destijds door de Gemeente geplante bomen nog steeds aanwezig zijn. De stellingen van [Geïntimeerden] impliceren weliswaar dat zij ook het onderhoud van deze bomen sinds 1989 voor hun rekening hebben genomen, in welk verband zij in hun memorie van antwoord naar voren hebben gebracht dat in het hele plangebied de oorspronkelijk geplante bomen nog aanwezig zijn, omdat enkel en alleen de bomen die stonden op de plaats waar daadwerkelijk werd gebouwd, gerooid mochten worden, maar ook dit onderhoud vormt nog geen, voor derden zoals de Gemeente kenbare, daad van ondubbelzinnig bezit. De schriftelijke getuigenverklaring van de persoon die destijds de woning heeft gebouwd, [Getuige 2] , kan om die reden dan ook niet tot een ander oordeel leiden.
De door [Geïntimeerden] gememoreerde brief namens de Gemeente van 1 maart 2011, waarin [Geïntimeerden] is aangezegd deze grondstrook voor 29 maart 2011 “
in de oorspronkelijke staat terug te brengen en te ontdoen van de geplaatste materialen en particuliere beplanting; waaronder bloembakken op de rand van de erfgrens, als ook het verwijderen van de particuliere beplanting (…), bestratingsmateriaal (toegangspad), eventuele grondaanvullingen en keien op de grondstrook.”duidt er voorts weliswaar op dat ook de Gemeente op de hoogte was van de aanwezigheid van de in die brief vermelde materialen en beplanting, maar daarmee is nog niet gegeven dat (het aanbrengen van) die materialen en beplanting ook als daden van bezitsverschaffing dienen te worden beschouwd.