ECLI:NL:GHARL:2018:6144

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
200.213.999
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezitsverkrijging krachtens verjaring in geschil tussen Gemeente Landgraaf en particuliere eigenaren

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om de vraag of de Gemeente Landgraaf verjaring kan inroepen met betrekking tot drie stroken grond die door de particuliere eigenaren, aangeduid als [Geïntimeerden], in gebruik zijn genomen. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de Hoge Raad, die het hof heeft verwezen voor verdere behandeling. De [Geïntimeerden] hebben in hun vordering gesteld dat zij sinds 1989 eigenaar zijn van een bungalow met tuin, en dat de Gemeente ten onrechte als eigenaar van de aangrenzende grond in het kadaster staat vermeld. De Gemeente heeft de vordering betwist en stelt dat de [Geïntimeerden] geen recht hebben op de grond omdat zij deze niet in bezit hebben genomen met de intentie om deze als hun eigendom te beschouwen.

Het hof heeft vastgesteld dat de [Geïntimeerden] in eerste aanleg een verklaring voor recht hebben gevorderd dat de rechtsvordering van de Gemeente tot revindicatie van de grond is verjaard. De rechtbank Maastricht heeft in 2012 geoordeeld dat de vordering van de Gemeente tot revindicatie van de grootste gele strook grond is verjaard, maar dit oordeel is door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch vernietigd. De Hoge Raad heeft vervolgens het arrest van het gerechtshof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Na verwijzing heeft het hof de feiten opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de [Geïntimeerden] slechts voor het pad dat toegang geeft tot hun woning, recht hebben op verjaring. Voor de overige delen van de grootste gele strook grond is geen bewijs geleverd dat zij deze in bezit hebben genomen. Het hof heeft de vorderingen van de [Geïntimeerden] voor het overige afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij partijen ieder hun eigen kosten dragen. De uitspraak is gedaan op 3 juli 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.213.999
(zaaknummer Hoge Raad der Nederlanden: 14/03720)
(zaaknummer gerechtshof ’s-Hertogenbosch: 200.111.790)
(zaaknummer rechtbank Maastricht: 163710)
arrest van 3 juli 2018
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Landgraaf,
zetelend te Landgraaf,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: de Gemeente,
advocaat: mr. R.A. Stoks,
tegen:

1.[Geïntimeerde 1] ,

2.
[Geïntimeerde 2],
beiden wonende te [Woonplaats] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers in conventie, verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk: [Geïntimeerden] ,
advocaat: mr. F.H.I. Hundscheid.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 20 juni 2017 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de op 3 oktober 2017 gehouden comparitie van partijen;
- de memorie van antwoord na verwijzing;
- de bij brief van 18 december 2017 namens beide partijen ingediende reactie op het proces-verbaal van de comparitie van partijen.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat uit van de navolgende door de Hoge Raad in zijn arrest van 18 september 2015 vermelde vaststaande feiten:
(i) [Geïntimeerden] zijn sinds 1 september 1989 eigenaar van een bungalow met tuin en verdere aanhorigheden op het adres [Adres] te [Woonplaats] .
(ii) Begin 2010 hebben [Geïntimeerden] het plan opgevat de bungalow te verkopen. Bij de voorbereiding is gebleken dat de Gemeente in het kadaster staat vermeld als eigenaar van drie aangrenzende stroken grond met een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 452 m2.
(iii) Bij brief van 1 maart 2010 hebben [Geïntimeerden] met betrekking tot de drie stroken grond aan de Gemeente geschreven, voor zover in de onderhavige procedure van belang:
“(…) Na 20 jaar gebruik plus onderhoud van de strook grond grenzend aan de [Adres] verzoek ik om overdracht in eigendom met een beroep op verjaring.
(…)”

3.Het geschil tot en met het arrest van de Hoge Raad

3.1
[Geïntimeerden] hebben in de onderhavige procedure een verklaring voor recht gevorderd dat de rechtsvordering van de Gemeente tot revindicatie van de drie stroken grond is verjaard, en veroordeling van de Gemeente tot medewerking aan de levering van genoemde drie stroken grond aan [Geïntimeerden] In cassatie was uitsluitend nog de vordering met betrekking tot één van deze stroken (hierna ook: de grootste gele strook grond) aan de orde. De Gemeente heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd [Geïntimeerden] te veroordelen tot beëindiging van het gebruik en ontruiming van deze strook. De rechtbank Maastricht heeft bij vonnis van 2 mei 2012 voor recht verklaard dat de rechtsvordering van de Gemeente tot revindicatie van de grootste gele strook grond is verjaard en heeft de Gemeente veroordeeld om mee te werken aan de levering van deze strook grond. De vordering in reconventie tot ontruiming van deze strook is afgewezen.
3.2
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft naar aanleiding van het tegen voornoemd vonnis door de Gemeente ingestelde hoger beroep dit vonnis bij arrest van 22 april 2014 ten aanzien van de grootste gele strook grond vernietigd en – kort weergegeven – [Geïntimeerden] veroordeeld deze strook te ontruimen.

4.De beslissing van de Hoge Raad

De Hoge Raad heeft op het tegen voornoemd arrest ingestelde cassatieberoep dit arrest vernietigd bij arrest van 18 september 2015.
Het geding is vervolgens naar het onderhavige gerechtshof Arnhem-Leeuwarden verwezen ter verdere behandeling en beslissing.

5.Het geding na verwijzing

[Geïntimeerden] hebben bij exploot van 6 april 2017 de Gemeente gedagvaard voor dit hof. In hun dagvaarding hebben [Geïntimeerden] geconcludeerd dat een hernieuwde beoordeling van de door de Gemeente bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch aangevoerde grieven tot de slotsom moet leiden dat het vonnis van de rechtbank Maastricht van 2 mei 2012 bekrachtigd moet worden, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van het – door middel van de onderhavige verwijzingsprocedure voortgezette – hoger beroep, vermeerderd met de nakosten en vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten, indien de Gemeente niet binnen veertien dagen na het wijzen van dit arrest aan de proceskostenveroordeling heeft voldaan.

6.De beoordeling van het geding na verwijzing

6.1
Als gevolg van de vernietiging van het arrest van het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch liggen na verwijzing al die grieven voor, die dit gerechtshof niet in zijn beoordeling heeft betrokken. De Gemeente heeft geen van die grieven prijsgegeven. Deze grieven strekken er alle toe dat het vonnis van de rechtbank Maastricht, waarin is geoordeeld dat de grootste gele strook grond krachtens verjaring eigendom is geworden van [Geïntimeerden] , dient te worden vernietigd.
6.2
In het onderhavige geding na verwijzing dient tot uitgangspunt dat het hof, als verwijzingsrechter, niet alleen is gebonden aan de beslissingen van de Hoge Raad – waaronder begrepen de uitleg die de Hoge Raad eventueel heeft gegeven aan (aspecten) van de bestreden uitspraak en de daarin neergelegde beslissingen, voor zover die niet zijn vernietigd – maar ook aan de in cassatie niet of tevergeefs bestreden beslissingen in de vernietigde uitspraak. Deze in cassatie niet bestreden beslissingen kunnen niet opnieuw worden bestreden, en de in cassatie tevergeefs bestreden beslissingen zijn onaantastbaar geworden. Het hof is, als verwijzingsrechter, niet gebonden aan beslissingen die op de vernietigde beslissing voortbouwen. Beslissingen die met de tenietgedane beslissing onverbrekelijk samenhangen, delen haar lot.
6.3
Tegen die achtergrond – en gelet op hetgeen is aangevoerd in de memorie van antwoord na verwijzing van de Gemeente – is van belang om eerst vast te stellen welke beslissingen van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch onaantastbaar zijn geworden .
6.4
De nagenoeg enige – op de daaraan voorafgaande vooropstelling van het juridische kader volgende – inhoudelijke beslissing die het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft gegeven luidt:
“4.13 Het hof is van oordeel dat noch de plaatsing van genoemd nummerbord noch de aanleg van genoemd pad in casu duiden op een pretentie van eigendom. De gemeente heeft terecht naar voren gebracht dat ook een huurder een stenen nummerbord kan plaatsen en een pad kan aanleggen. Het feit dat de grootste gele strook optisch één geheel vormt met het perceel van [Geïntimeerden] is op zichzelf evenmin aanwijzing dat sprake is van inbezitneming. Het enkele gebrek aan zichtbare scheidslijn tussen de betreffende percelen doet geen bezit ontstaan. Gesteld noch gebleken is dat genoemde stootrand als afscheiding van dit optisch geheel functioneert of daartoe is aangelegd. Ook is in het midden gebleven door wie (de rechtsvoorganger van [Geïntimeerden] of de gemeente) deze stootrand is aangebracht. [Geïntimeerden] hebben niet weersproken dat de door hen genoemde bloembakken recent zijn aangebracht, zoals door de gemeente aangevoerd, [Geïntimeerden] hebben althans geen datum genoemd waarop zij deze – overigens eerst bij memorie van antwoord opgevoerde – bloembakken hebben geplaatst. Deze laatste overweging geldt ook voor de door [Geïntimeerden] genoemde aangebrachte beplantingen en geplaatste keien. Onduidelijk is voorts gebleven wat deze beplantingen en dit plaatsen van keien precies inhield. De aard van de onderhoudswerkzaamheden is in het licht van de door de gemeente gestelde situatie ter plekke te veel in het vage gebleven. De door [Geïntimeerden] opgevoerde feiten kunnen daarom – ook in onderlinge samenhang gezien – niet tot de vaststelling leiden dat sprake is geweest van feitelijke machtsverschaffing met de pretentie rechthebbende te zijn gedurende een periode van twintig jaar.”
6.5
Tegen dat oordeel en de daaraan voorafgaande door het gerechtshof geschetste maatstaf zijn [Geïntimeerden] opgekomen met een cassatiemiddel dat uit drie onderdelen bestaat.
De beslissing van de Hoge Raad op deze onderdelen luidt als volgt:
“3.4.1 Onderdeel 1 van het middel klaagt onder meer dat het hof ten onrechte voor bezitsverkrijging een vergelijking heeft gemaakt met de feitelijke macht die wordt uitgeoefend als huurder. Er is in de onderhavige zaak geen enkel aanknopingspunt voor de aanname dat [Geïntimeerden] zich de macht zouden hebben verschaft met de pretentie van huurders, aldus het onderdeel.
3.4.2
Bij de beoordeling van deze klacht wordt het volgende vooropgesteld. Voor de beantwoording van de vraag of iemand een zaak in bezit heeft genomen, is bepalend of hij de feitelijke macht over die zaak is gaan uitoefenen (art. 3:113 lid 1 BW). Indien de zaak in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende (art. 3:113 lid 2 BW). De machtsuitoefening moet derhalve zodanig zijn dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet doet (Parl. Gesch. Boek 3, p. 434). Het antwoord op de vraag of iemand de voor bezit vereiste feitelijke macht uitoefent wordt, evenals de vraag of hij voor zichzelf of voor een ander houdt, bepaald naar verkeersopvatting en overigens op grond van uiterlijke feiten (art. 3:108 BW).
3.4.3
Het hof heeft geoordeeld dat noch de plaatsing van een stenen nummerbord waarop het huisnummer is aangebracht, noch de aanleg van een pad dat alleen toegang verleent tot de woning van [Geïntimeerden] , “in casu duiden op een pretentie van eigendom”. Het hof heeft dit oordeel gemotiveerd met het argument dat ook een huurder een stenen nummerbord kan plaatsen en een pad kan aanleggen. Aldus heeft het hof een onjuiste maatstaf aangelegd. De theoretische mogelijkheid dat ook een huurder op deze wijze de feitelijke macht over de bewuste strook grond kon uitoefenen, leidt nog niet tot ontkennende beantwoording van de vraag of [Geïntimeerden] deze strook grond in bezit hebben genomen. Die mogelijkheid is pas van belang indien er – in het bijzonder voor de Gemeente als rechthebbende – objectieve aanwijzingen waren om de machtsuitoefening door [Geïntimeerden] ook daadwerkelijk als die van een huurder aan te merken. Bovendien moet de Gemeente zich daarop hebben beroepen. Het hof heeft over een en ander niets vastgesteld.
3.4.4
Het onderdeel slaagt dus in zoverre. Voor het overige behoeft het geen behandeling.
3.5
Het hof heeft in rov. 4.13 overwogen dat gesteld noch gebleken is dat de stootrand functioneert of is aangelegd als afscheiding van het optisch geheel, bestaande uit de grootste gele strook en het perceel van [Geïntimeerden] Dit oordeel is onbegrijpelijk in het licht van de passages uit de gedingstukken die in onderdeel 2 zijn aangehaald. Dit onderdeel slaagt derhalve eveneens.
3.6
De klachten van onderdeel 3 kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.”
6.6
Met het derde onderdeel werd opgekomen tegen het oordeel van het hof dat in het midden is gebleven door wie de stootrand rondom de grootste gele strook grond was aangebracht. In dit cassatiemiddel werd door [Geïntimeerden] betoogd dat de Gemeente zou hebben erkend dat de rechtsvoorganger van [Geïntimeerden] de stootrand had aangebracht. Met de verwerping van dit middel heeft de Hoge Raad klaarblijkelijk, in navolging van de Advocaat-Generaal, (slechts) bedoeld dat dit laatste betoog, waarvan de beoordeling was voorbehouden aan de feitenrechter, niet tot cassatie kan leiden.
6.7
Naar het oordeel van het hof staat daarmee in het geding na verwijzing slechts vast dat van de door [Geïntimeerden] gepretendeerde erkenning door de Gemeente geen sprake is geweest. De overige, voor de beslissing dragende, rechtsoverwegingen van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch zijn met succes in cassatie bestreden, dan wel bouwen voort op de vernietigde beslissing en/of hangen daarmee onverbrekelijk samenhangen. De van een andere opvatting uitgaande passages in de door de Gemeente genomen memorie van antwoord na verwijzing onder 23, 24 en 27 kunnen daarom niet worden gevolgd.
6.8
Als gevolg van de vernietigde beslissing liggen derhalve niet alleen de door de Gemeente in haar memorie van grieven naar voren gebrachte bezwaren tegen het vonnis van de rechtbank ter beoordeling voor, maar ook zowel de verweren van [Geïntimeerden] tegen die grieven als – ten gevolge van de devolutieve werking van het hoger beroep – al hetgeen [Geïntimeerden] in eerste aanleg ter onderbouwing van hun vordering hebben aangevoerd en door de rechtbank niet is beoordeeld of is verworpen. Daarbij dient het door de Hoge Raad onder 3.4.2 van zijn arrest vermelde kader tot uitgangspunt.
Hierbij komt dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder meer HR 27 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG6230) na verwijzing acht mag worden geslagen op na verwijzing zonder voorafgaande bewijsopdracht overgelegde producties, als deze producties betrekking hebben op al voor de cassatie-instantie ingenomen stellingen en dat deze producties de eerdere stellingen mogen preciseren en nader onderbouwen en zelfs een kennelijk op een vergissing terug te voeren onjuiste feitelijke stellingname mogen corrigeren. Verder belet geen rechtsregel dat na cassatie en verwijzing partijen nader ingaan op een door de rechter in eerste aanleg en in hoger beroep nog niet beoordeeld verweer, dat nog niet voldoende is uitgekristalliseerd (zie onder meer HR 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP9994).
6.9
[Geïntimeerden] hebben in hun inleidende dagvaarding, ter onderbouwing van hun vordering ten aanzien van de grootste gele strook grond, gewezen op de navolgende feiten:
- de grondstrook vormt feitelijk één geheel met de overige eigendom van [Geïntimeerden] en voor een buitenstaander is er geen enkel verschil te zien;
- [Geïntimeerden] hebben vanaf 1989 exclusief het onderhoud aan de grondstrook gepleegd;
- op de grondstrook is een stenen nummerbord met daarop het (huis)nummer 18 aangebracht, dat al aanwezig was bij de aankoop van de woning door [Geïntimeerden] ;
- op de grondstrook is een pad aangebracht, dat al aanwezig was sinds de aankoop, welk pad enkel en alleen toegang verleent tot de woning van [Geïntimeerden] ;
- de (optische) eigendom van [Geïntimeerden] is afgesloten van de openbare weg door middel van een al bij de aankoop aanwezige zichtbare stootrand. Deze stootrand vormt aldus de begrenzing van de eigendom van [Geïntimeerden]
hebben er daarbij op gewezen dat zichtbaar voor een ieder is dat de grondstrook optisch één geheel met de rest van de tuin is gaan vormen, en ook door een ieder werd gerespecteerd, omdat [Geïntimeerden] daar nooit een wandelaar hebben aangetroffen. Ter onderbouwing van hun stellingen hebben [Geïntimeerden] diverse foto’s in het geding gebracht, waarop de stootrand is te zien en waarop ook is te zien dat er beplanting is aangebracht op de strook grond. Daarbij hebben [Geïntimeerden] ook nog gesteld dat de Gemeente zelf ook handelt naar de door hen geschetste uiterlijke feiten, doordat zij objecten als een meterkast, lantaarnpaal en bermpaal vóór de stootrand heeft geplaatst en niet op de strook grond, terwijl de Gemeente ook geen onderhoud pleegt aan deze, door [Geïntimeerden] als tuin ingerichte, strook grond. [Geïntimeerden] hebben hun stellingen verder onderbouwd door het overleggen van schriftelijke getuigenverklaringen.
6.1
De Gemeente heeft vervolgens verweer gevoerd. De Gemeente heeft betoogd dat de door [Geïntimeerden] gestelde feiten en omstandigheden niet duiden op bezitsdaden, terwijl zij betwist dat de gepretendeerde bezitsdaden al meer dan 20 jaar plaatsvinden. De Gemeente heeft er daarbij op gewezen dat de strook voornamelijk het karakter van een bosperceel draagt, dat weinig onderhoud vergt, maar wel regelmatig is onderworpen aan visuele inspectie door de Gemeente.
Van de zijde van de Gemeente zijn kadastrale gegevens en een luchtfoto overgelegd. Op deze luchtfoto is te zien dat de grootste gele strook grond rakelings langs de woning van [Geïntimeerden] loopt.
6.11
Het verweer van de Gemeente is nader uiteengezet in de acht grieven die de Gemeente heeft aangedragen tegen het bestreden vonnis.
Met haar eerste grief heeft de Gemeente aangevoerd dat het aan [Geïntimeerden] is om te bewijzen dat het tuinpad en het stenen nummerbord (in de huidige vorm en inrichting) reeds sinds 1989 aanwezig zijn, terwijl noch de aanleg van een tuinpad, noch het aanbrengen van een stenen nummerbord is aan te merken als een bezitsdaad. Met haar tweede en derde grief heeft de Gemeente betoogd dat de rechtbank, in het kader van de grootste gele strook grond, ten onrechte de Gemeente heeft tegengeworpen dat zij de verjaring van een andere, “groen gearceerde”, strook grond heeft erkend. Volgens de Gemeente gaat het hier om twee verschillende stroken grond, waarbij de “groene” strook grond al voor 1989 van een omheining was voorzien en de grootste gele strook grond niet, terwijl beide stroken ook anders waren ingericht. Met haar vierde grief heeft de Gemeente herhaald dat de grootste gele strook grond optisch niet één geheel vormt met het perceel van [Geïntimeerden] Met haar vijfde en zesde grief is de Gemeente opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat [Geïntimeerden] al sinds 1989 het exclusieve onderhoud aan de grootste gele strook grond pleegt. De zevende grief is gericht tegen de veroordeling in de proceskosten door de rechtbank, terwijl de achtste grief is gericht tegen de afwijzing van haar vordering in reconventie.
6.12
Het hof zal zich eerst een oordeel vormen over het pad dat over de grootste gele strook grond loopt. Reeds in eerste aanleg hebben [Geïntimeerden] daarover gesteld dat dit pad “enkel en alleen toegang geeft tot hun woning”. Het had dan ook op de weg van de Gemeente gelegen om haar betwisting dat dit pad er al sinds 1989 ligt, nader te onderbouwen. Dit klemt te meer nu [Geïntimeerden] reeds tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg hebben verklaard dat het pad dat naar de woning loopt er al was toen zij de woning kochten. Dit wordt ondersteund door de door [Geïntimeerden] bij memorie van antwoord in het geding gebrachte, schriftelijke, getuigenverklaring van [Getuige 1] , zoon van de toenmalige verkopers van de woning aan [Geïntimeerden] Volgens [Getuige 1] heeft zijn vader dit pad destijds aangelegd omdat hij het zat was om het tuinafval steeds door de tuin heen te moeten sjouwen naar de straat toe, zodat hij het pad “omwille van zijn gemak” heeft aangelegd. Hij heeft daarbij verklaard dat het pad moet zijn aangelegd voorafgaand aan de verkoop aan [Geïntimeerden] Deze getuigenverklaring is niet gemotiveerd weersproken door de Gemeente.
Bij gebreke van de nadere onderbouwing door de Gemeente van de betwisting van de geconcretiseerde stellingen van [Geïntimeerden] , moet het ervoor worden gehouden dat [Geïntimeerden] het stenen pad dat toegang biedt tot hun woning al sinds 1989 in gebruik hebben. In zoverre is de rechtsvordering van de Gemeente tot beëindiging van dit bezit en revindicatie dan ook verjaard. De rechtbank heeft ter zake van dit deel van de grootste gele strook grond de vordering van [Geïntimeerden] tot het verstrekken van een verklaring voor recht inzake deze verjaring en een veroordeling van de Gemeente tot medewerking aan de levering van dit deel van de grootste gele strook grond aan [Geïntimeerden] dan ook terecht toegewezen. Aan bewijslevering wordt, in verband met het ontbreken van een voldoende onderbouwde betwisting van de zijde van de Gemeente. niet toegekomen.
6.13
De overige door [Geïntimeerden] genoemde feiten en omstandigheden kunnen noch afzonderlijk, noch in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie leiden dat [Geïntimeerden] , dan wel hun rechtsvoorganger(s) het resterende deel van de grootste gele strook grond in bezit hebben genomen. Hierbij wordt in herinnering geroepen dat de hier aan de orde zijnde rechtsvraag in het bijzonder moet worden beantwoord aan de hand van de verkeersopvattingen, waarbij als eis heeft te gelden dat het bezit exclusief en ondubbelzinnig moet zijn.
De omstandigheden dat [Geïntimeerden] in 1989, nadat zij de woning hadden gekocht, zowel de groene strook grond als de grootste gele strook grond in één keer als onderdeel van hun tuin hebben aangelegd en dat, zoals [Geïntimeerden] hebben onderbouwd door middel van in het geding gebrachte foto’s, de grootste gele strook grond niet alleen bestaat uit bosperceel, maar dat daarop ook diverse beplanting is aangebracht, kunnen naar verkeersopvattingen niet worden gekwalificeerd als daden van feitelijke machtsverschaffing, nu daaruit niet kan volgen dat [Geïntimeerden] ook ondubbelzinnig bezit hebben uitgeoefend. Ook al hebben zij beplanting aangebracht en dit deel van de strook grond daarmee en in gebruik genomen, dan kan daaruit naar verkeersopvattingen niet volgen dat zij daarmee tegenover de Gemeente te kennen gaven de desbetreffende strook ook in bezit te nemen met de pretentie deze te gebruiken als rechthebbende met uitsluiting van de gemeente, althans met de naar buiten kenbare bedoeling over deze strook met uitsluiting van anderen macht als rechthebbende uit te oefenen.
De door [Geïntimeerden] overgelegde getuigenverklaringen ondersteunen weliswaar het door [Geïntimeerden] geschetste beeld, maar brengen geen verandering in voornoemd oordeel.
In dit kader is tevens van belang dat de Gemeente onvoldoende weersproken heeft aangevoerd dat de destijds door de Gemeente geplante bomen nog steeds aanwezig zijn. De stellingen van [Geïntimeerden] impliceren weliswaar dat zij ook het onderhoud van deze bomen sinds 1989 voor hun rekening hebben genomen, in welk verband zij in hun memorie van antwoord naar voren hebben gebracht dat in het hele plangebied de oorspronkelijk geplante bomen nog aanwezig zijn, omdat enkel en alleen de bomen die stonden op de plaats waar daadwerkelijk werd gebouwd, gerooid mochten worden, maar ook dit onderhoud vormt nog geen, voor derden zoals de Gemeente kenbare, daad van ondubbelzinnig bezit. De schriftelijke getuigenverklaring van de persoon die destijds de woning heeft gebouwd, [Getuige 2] , kan om die reden dan ook niet tot een ander oordeel leiden.
De door [Geïntimeerden] gememoreerde brief namens de Gemeente van 1 maart 2011, waarin [Geïntimeerden] is aangezegd deze grondstrook voor 29 maart 2011 “
in de oorspronkelijke staat terug te brengen en te ontdoen van de geplaatste materialen en particuliere beplanting; waaronder bloembakken op de rand van de erfgrens, als ook het verwijderen van de particuliere beplanting (…), bestratingsmateriaal (toegangspad), eventuele grondaanvullingen en keien op de grondstrook.”duidt er voorts weliswaar op dat ook de Gemeente op de hoogte was van de aanwezigheid van de in die brief vermelde materialen en beplanting, maar daarmee is nog niet gegeven dat (het aanbrengen van) die materialen en beplanting ook als daden van bezitsverschaffing dienen te worden beschouwd.
6.14
Tegen de achtergrond van het hiervoor overwogene is niet meer van belang of [Geïntimeerden] al dan niet sinds 1989 het exclusieve onderhoud aan de grootste gele strook grond hebben uitgevoerd.
6.15
[Geïntimeerden] hebben verder gesteld dat de grootste gele strook grond reeds sinds 1989 optisch één geheel vormt met hun (overige) tuin. Ter onderbouwing daarvan hebben zij wederom verwezen naar de door hen overgelegde foto’s en daarbij gewezen op de door hen aangebrachte
“stootband” die is aangebracht op de buitenste rand van de grootste gele strook grond en het braakliggende perceel grond, ter omheining van hun tuin. Daarnaast hebben zij ook hier gewezen op de beplanting die door hen tot aan deze stootband was aangebracht. Ook ter onderbouwing van deze stelling hebben [Geïntimeerden] de genoemde foto’s en schriftelijke getuigenverklaringen overgelegd.
De Gemeente heeft weersproken dat deze stootband al sinds 1989 aanwezig is op de strook grond. Zij heeft dit aldus toegelicht dat [Geïntimeerden] pas nadat zij een beroep hadden gedaan op verjaring van de drie stroken grond deze band op de buitenste rand hebben aangebracht.
Desgevraagd hebben [Geïntimeerden] tijdens de comparitie na verwijzing verklaard dat zij de op de foto’s getoonde bloembakken weliswaar later hebben aangebracht, maar dat de stootband, waarover in de stukken wordt gesproken, reeds vanaf 1989 aanwezig was en dat deze stootband de daadwerkelijke afscheiding vormde. De bloembakken zijn vervolgens op de band geplaatst en de daar aanwezige planten zijn op dat moment weggehaald, aldus [Geïntimeerden]
Aldus is slechts de laatste jaren sprake geweest van een optisch duidelijk waarneembare afscheiding, terwijl die afscheiding in de jaren daarvoor – vanaf 1989 – uitsluitend werd gevormd door een stootband van enkele centimeters hoog. Een zodanige stootband is, zonder andere duidelijker waarneembare bezitshandeling, niet een zichtbare afscheiding die eigendomspretentie heeft.
6.16
Ook het aanbrengen van een nummerbord op de grootste gele strook grond kan niet worden aangemerkt als een daad van bezitsverschaffing. Zoals de Gemeente heeft aangevoerd, worden nummerborden wel vaker op andermans perceel aangebracht, terwijl dat in die gevallen veelal niet gebeurt met de pretentie van bezitsverschaffing.
6.17
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat ervan moet worden uitgegaan dat [Geïntimeerden] , met uitzondering van het pad dat over de grootste gele strook toegang tot hun woning verschaft, de grootste gele strook grond niet sinds 1989 in bezit hebben genomen. De vorderingen van [Geïntimeerden] dienen dan ook voor het overige gedeelte van de grootste gele strook grond te worden afgewezen.
6.18
Aan bewijslevering van de zijde van [Geïntimeerden] wordt niet toegekomen, nu het te bewijzen aangebodene, indien bewezen, niet tot een andere conclusie kan leiden.

7.De slotsom

7.1
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de door de Gemeente tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 2 mei 2012 opgeworpen grieven falen, met uitzondering van het pad dat over de grootste gele strook grond loopt en toegang geeft tot de woning van [Geïntimeerden] . Dit vonnis zal daarom uitsluitend ten aanzien van dit pad worden bekrachtigd en voor het overige worden vernietigd.
7.2
Nu partijen over en weer op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten van alle procedures tussen te worden gecompenseerd.

8.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Maastricht van 2 mei 2012, voor zover dit is gewezen ten aanzien van het pad dat toegang verschaft tot de woning van [Geïntimeerden] ;
vernietigt dit vonnis voor het overige;
wijst de vorderingen van [Geïntimeerden] ten aanzien van het overige gedeelte van de grootste gele strook grond af;
compenseert de proceskosten van alle gevoerde procedures, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
wijst het meer of anders door [Geïntimeerden] gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.B. Boorsma, Th.C.M. Willemse en A.E.B. ter Heide en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2018.