Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
wonende te [woonplaats],
appellant, hierna: [appellant],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
8 juni 2018 door mr. Smit ingediende V6-formulier meegezonden stukken, de brief met bijlagen van 19 juni 2018 van de bewindvoerder en het faxbericht met bijlagen van 22 juni 2018 van mr. Smit.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Vanaf begin september 2017 is [appellant] via een uitzendbureau werkzaam in loondienst.
maakt sinds 7 september 2015 gebruik van budgetbeheer.
- 8 februari 2018 de ZW-uitkering van [appellant] over de periode van 4 september 2017 tot en
met 3 december 2017 van € 3.162,84 teruggevorderd;
- 8 februari 2018 [appellant] in verband met schending van de informatieplicht een boete opgelegd van 50% (€ 1.581,42) over het bij voormeld besluit teruggevorderde bedrag (aangekondigd
bij brief van 16 januari 2018);
- 19 februari 2018 de ZW-uitkering van [appellant] over de maand december 2017 van € 1.410,71
teruggevorderd;
- 5 maart 2018 de ZW-uitkering van [appellant] over de periode van (naar het hof begrijpt)
28 januari 2018 tot en met 7 maart 2018 van € 1.041,93 teruggevorderd.
Volgens de brief van het UWV aan [appellant] van 14 juni 2018 staat per die datum een bedrag aan vorderingen inclusief boete open van € 7.938,53.
In januari 2018, nota bene vlak voor de toelating, heeft [appellant] tevens voor een bedrag van
€ 1.118,- internetbestellingen gedaan. [appellant] had moeten weten en begrijpen dat het niet de bedoeling is voorafgaande aan de schuldsaneringsregeling flinke bedragen uit te geven aan kleding. In ieder geval had [appellant] tijdens de toelatingszitting moeten verklaren dat hij dit soort aankopen deed, aldus de rechtbank.
Nog daargelaten de juistheid van de stelling van [appellant] dat hij geen kennis droeg van de correspondentie van het UWV en de gemeente over de door hem terug te betalen uitkeringen, geldt dat indien de toelatingsrechter van deze feiten had geweten, dat voor hem al voldoende reden zou zijn geweest het toelatingsverzoek af te wijzen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b Fw.
Het door [appellant] niet weersproken feit dat hij in de aanloop naar het schuldsaneringstraject (tussen november 2017 en januari 2018) grote bedragen heeft uitgegeven aan bestellingen via het internet (€ 3.760,- in totaal), waaronder substantiële bedragen aan kleding, en de na zijn toelating bij de bewindvoerder aangemelde vorderingen van vier schuldeisers voor een bedrag van in totaal ruim € 2.500,- (welke vorderingen ontbreken op de schuldenlijst), zou indien de toelatingsrechter ook daarvan op de hoogte was geweest een reden temeer zijn geweest om [appellant] niet tot de regeling toe te laten.
Reeds op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] op grond van artikel 350, lid 3, aanhef en onder f Fw tussentijds moet worden beëindigd.
e-mail van de bewindvoerder aan mr. Smit van 21 juni 2018 bijna € 3.000,-) heeft laten ontstaan en dat hij daarmee schuldeisers heeft benadeeld. Op grond van het voorgaande onderschrijft het hof ten aanzien van de schending van deze verplichtingen hetgeen de rechtbank in haar vonnis heeft vastgesteld en overwogen. Hierbij geldt voor de informatieplicht dat de advocaat van [appellant] met het oog op het berekenen van de definitieve boedelachterstand de bewindvoerder weliswaar onlangs heeft voorzien van de tot dan toe ontbrekende inkomensspecificaties van [appellant], maar dat de bewindvoerder nog steeds niet (alle) bankafschriften heeft gekregen waarom zij [appellant] bij herhaling heeft verzocht.
Het voorgaande leidt ertoe dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds moet worden beëindigd op grond van artikel 350 lid 3, aanhef en onder c, d en e Fw.
- mede gelet op de ernst en omvang van de geconstateerde verwijten - dan ook niet tot een andere beslissing leiden. Om diezelfde redenen ziet het hof evenmin aanleiding de looptijd van de schuldsaneringsregeling van [appellant] te verlengen, zoals hij ter zitting in hoger beroep heeft verzocht.
4. De beslissing