Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant sub 2], vennoot van appellante sub 1,
[appellante sub 3], vennoot van appellante sub 1,
[appellant sub 4], vennoot van appellante sub 1,
[appellant sub 5], vennoot van appellante sub 1,
1.Het geding in eerste aanleg
8 februari 2017 en 20 september 2017 die de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team kanton en handel, locatie Arnhem) heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van het geschil in hoger beroep
OK-53-KS tot stand is gekomen. Er zijn twee verschillende huurovereenkomsten in het geding gebracht waarop in de kop de naam van [appellanten] staat vermeld. Op de ene overeenkomst staat daarnaast de naam van [Persoon A] Transport B.V. (hierna: [Persoon A] Transport ) vermeld (productie 1 bij dagvaarding) en op de andere de naam van Busser Holding B.V. (productie 4 bij conclusie van antwoord). [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de overeenkomst op naam van Busser Holding B.V. per abuis door partijen is ondertekend, waarna partijen een overeenkomst met daarop de juiste contractspartij, namelijk [Persoon A] Transport , hebben ondertekend. [geïntimeerde] heeft gesteld de rechtsopvolger te zijn van
[Persoon A] Transport , op grond waarvan zij het contract heeft overgenomen, waardoor zij nakoming van dat contract kan vorderen.
aanleg – betwist dat de handtekening op de door [geïntimeerde] overgelegde huurovereenkomst (productie 1 bij dagvaarding) afkomstig is van een vennoot van [appellant sub 1] . De kantonrechter is echter aan deze betwisting voorbijgegaan en heeft geoordeeld dat tussen [geïntimeerde] (toen nog genaamd [Persoon A] Transport ) een huurovereenkomst tot stand is gekomen. Met haar tweede grief is [appellanten] tegen dit oordeel opgekomen, onder meer met de stelling dat de kantonrechter ten onrechte voorbij is gegaan aan de betwisting door [appellanten] van de echtheid van de handtekening op de door [geïntimeerde] overgelegde huurovereenkomst.
[Persoon A] Internationaal B.V. een huurovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de oplegger. [appellanten] zou met deze vennootschap een overeenkomst hebben gesloten, omdat zij nog ruim € 70.000,00 van deze vennootschap te vorderen had in verband met eerder door [appellanten] voor haar verrichte werkzaamheden. Tussen [appellanten] en
[Persoon A] Internationaal B.V. zou daarom zijn overeengekomen dat [appellanten] de verschuldigde huurpenningen mocht verrekenen met de openstaande vordering. [appellanten] heeft ter onderbouwing van het standpunt dat zij erop mocht vertrouwen dat zij met
[Persoon A] Internationaal B.V. een overeenkomst had gesloten, verwezen naar de facturen die zij van deze vennootschap heeft ontvangen en waarop staat vermeld
‘INT. TRANSPORTBEDRIJF [Persoon A] TRANSPORT - OP- EN OVERSLAG’. Vanwege deze aanduiding op de facturen heeft [appellanten] , zo heeft zij als verweer aangevoerd, begrepen dat de facturen afkomstig waren van [Persoon A]
Internationaal B.V.
6.De slotsom
[appellanten] zullen worden vastgesteld op € 470,00 aan griffierecht en € 500,00 aan salaris advocaat overeenkomstig het (vóór 1 mei 2018 geldende) liquidatietarief. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellanten] zullen worden vastgesteld op
€ 796,42 aan verschotten en € 1.074,00 (1 punt x tarief II) aan salaris advocaat overeenkomstig het (na 1 mei 2018 geldende) liquidatietarief.
7.De beslissing
20 september 2017 en doet opnieuw recht:
20 september 2017 van [appellanten] heeft ontvangen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van voldoening aan bedoeld vonnis door [appellanten] tot aan de dag der algehele terugbetaling;