ECLI:NL:GHARL:2018:4858

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
200.192.525
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een advocaat in verband met een spoedappel en de gevolgen voor de cliënt

In deze zaak gaat het om de beroepsaansprakelijkheid van de advocaat van Meijering Flexwork B.V. De cliënt verwijt zijn advocaat, mr. [advocaat A], dat hij een spoedappel tegen een kort geding vonnis onvoldoende heeft gemotiveerd, waardoor de cliënt gedwongen werd een ongewenste schikking te accepteren en zijn bedrijf moest beëindigen. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat er geen sprake is van een beroepsfout van de advocaat. Het hof stelt vast dat de procedure niet sneller had kunnen verlopen, zelfs als het spoedappel was toegestaan. De advocaat had niet de zorg van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in acht genomen, maar de gestelde schade is niet in causaal verband te brengen met het handelen van de advocaat. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, dat de vorderingen van Meijering Flexwork had afgewezen en de proceskosten had toegewezen aan de tegenpartij. De uitspraak benadrukt het belang van een goede motivering bij het aanvragen van een spoedappel en de gevolgen van een contactverbod voor de bedrijfsvoering van de cliënt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.192.525
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 396127)
arrest van 29 mei 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEIJERING FLEXWORK B.V.,
gevestigd te Dodewaard,
appellante,
hierna: Meijering Flexwork,
in eerste aanleg: eiseres,
advocaat mr. H.C.W. Geffroy te Ede,
tegen
1. de maatschap naar burgerlijk recht
MAATSCHAP BOERS ADVOCATEN,
gevestigd te Veenendaal,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROB BOERS & PARTNERS ADVOCATEN B.V.,
gevestigd te Veenendaal,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STERRENBERG ADVOCATEN B.V.,
gevestigd te Veenendaal,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BROUWER B.V.,
gevestigd te Veenendaal,
geïntimeerden, hierna gezamenlijk: Boers Advocaten,
in eerste aanleg: gedaagden,
mr. T. Riyazi te Den Haag.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 11 juli 2017 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 1 juni 2016,
- de memorie van grieven met productie,
- de memorie van antwoord met producties,
- de comparitie van partijen van 11 april 2018.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vordering in hoger beroep

Meijering Flexwork vordert in het hoger beroep - samengevat - dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest het bestreden vonnis van 2 maart 2016 zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Meijering Flexwork zal toewijzen, met veroordeling van Boers Advocaten in de kosten van de beide instanties, inclusief de nakosten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6 van het bestreden vonnis en geeft deze hierbij voor de duidelijkheid weer:
3.2 Meijering Flexwork dreef sinds 1 februari 2013 een uitzendbureau voor de bouwsector. Aandeelhouders en directeuren zijn (indirect) [persoon A] en [persoon B] . Op of kort na 1 februari 2013 is bij Meijering Flexwork in dienst getreden hun neef [persoon C] . [persoon C] was voordien in dienst bij Jobxion B.V. te Tiel (hierna: Jobxion), die een vergelijkbaar bedrijf heeft.
3.3
In mei 2013 heeft Jobxion een kort geding aanhangig gemaakt tegen Meijering Flexwork, [persoon C] en een andere van Jobxion overgekomen medewerker, [persoon D] . In het geding was het gebruik door Meijering Flexwork van gegevensbestanden van Jobxion, waaronder databanken met opdrachtgevers en met uitzendkrachten. Meijering Flexwork heeft zich laten bijstaan door mr. [advocaat A] (hierna: [advocaat A] ) als advocaat, werkzaam bij Boers Advocaten. De overeenkomst was gesloten met de maatschap, Boers Advocaten, waarvan gedaagden 2 tot en met 4 de maten zijn.
3.4
De voorzieningenrechter heeft vonnis gewezen op 2 juli 2013. Op hoofdlijnen, en voor zover hier relevant, komt dat vonnis hierop neer dat Meijering Flexwork iedere inbreuk op databankrechten van Jobxion moest staken en moest meewerken aan een onderzoek, met oplegging van dwangsommen. Daarnaast bevat het vonnis een verbod aan Meijering Flexwork en [persoon C] voor de duur van twee jaar om contact te onderhouden met de in productie 26 van de dagvaarding opgenomen uitzendkrachten van Jobxion, of deze uitzendkrachten op enigerlei wijze, direct of indirect, voor Meijering Flexwork of derden
werkzaamheden te laten verrichten, opnieuw met oplegging van een dwangsom. Het contactverbod was gevorderd voor de uitzendkrachten van productie 27, een lijst met ruim
12.000 namen. Productie 26 is de lijst met de ‘warme groep’ van ruim 900 mensen die
regelmatig voor Jobxion werkten en die voor haar commercieel het belangrijkst waren. Een
verbod om opdrachtgevers van Jobxion te bedienen is als te vergaand afgewezen. Wel is
overwogen dat Meijering Flexwork die opdrachtgevers niet mocht bedienen met de ‘warme
groep’ van Jobxion, maar een afzonderlijk verbod daarvoor werd niet nodig geacht.
3.5
Meijering Flexwork heeft haar bedrijf na dit vonnis direct stilgelegd. [advocaat A]
heeft voor haar hoger beroep ingesteld. De appeldagvaarding (betekend op 29 juli 2013) bevat een incidentele vordering tot opschorting van de tenuitvoerlegging. [advocaat A] heeft daarbij een spoedbehandeling gevraagd met de volgende motivering:

In verband met opgelegde dwangsommen en contactverboden wordt voorbestaan onderneming bedreigd.” Het Hof heeft die spoedbehandeling geweigerd. Het roljournaal vermeldt als reden voor die weigering het volgende:

door mr. [advocaat A] / Spoedappel gevraagd / Spoedappel is geweigerd; het verzoek om spoedbehandeling is in de dagvaarding NIET en bij aanbrengen van de zaak ONVOLDOENDE gemotiveerd”.
3.6
Jobxion heeft in het incident pleidooi gevraagd. [advocaat A] heeft daartegen op
9 september 2013 schriftelijk bezwaar gemaakt. Het hof heeft desondanks pleidooi toegestaan. De zitting is bepaald op 11 november 2013. Op die zitting is een schikking
getroffen. Deze hield onder meer in, kort gezegd, dat Meijering Flexwork gedurende drie jaar geen werkzaamheden zou laten verrichten door de personen genoemd in ‘productie 34’.
3.7
Meijering Flexwork heeft haar bedrijf niet opnieuw opgestart.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Meijering Flexwork heeft in eerste aanleg - samengevat - gevorderd:
• een verklaring voor recht dat Boers Advocaten, althans [advocaat A] , toerekenbaar tekort
is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht;
• een schadevergoeding van € 34.510 voor de kosten van het beëindigen van de onderneming, van € 193.626 voor de winstderving over de periode november 2013 tot en met december 2014, van € 2.790 voor schaderapportage en van € 2.929,63 voor buitengerechtelijke incassokosten;
• vergoeding van de na 1 januari 2014 geleden schade, nader op te maken bij staat en te
vereffenen volgens de wet;
• alles met rente en met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
4.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 2 maart 2016 de vorderingen van Meijering Flexwork afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten, inclusief de nakosten.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
In deze zaak staat centraal de vraag of [advocaat A] als advocaat een beroepsfout heeft gemaakt waardoor de gestelde schade is ontstaan.
5.2
Meijering Flexwork beroept zich er ter onderbouwing van haar vordering op het volgende (memorie van grieven sub 6):
[advocaat A] heeft door de aanvraag voor een spoedbehandeling onvoldoende te motiveren niet de zorg van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in acht genomen en hij is jegens Meijering Flexwork tekort geschoten in de nakoming van de opdracht;
ij een spoedbehandeling zou het hof het contactverbod hebben vernietigd (in die situatie zou Meijering Flexwork geen schade hebben geleden, omdat zij zich dan niet genoodzaakt had gezien haar bedrijfsactiviteiten te staken, althans deze weer zou hebben hervat) (memorie van grieven sub 11);
Meijering Flexwork heeft als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [advocaat A] schade geleden: Meijering Flexwork heeft hoge afwikkelingskosten moeten maken en heeft zich genoodzaakt gezien haar bedrijfsactiviteiten (definitief) te staken.
5.3
De rechtbank heeft de vraag of sprake was van een beroepsfout in het midden gelaten omdat zij heeft geoordeeld dat het causaal verband tussen het verweten handelen van [advocaat A] en de door Meijering Flexwork gestelde daardoor ontstane schade niet aannemelijk is geworden. Meijering Flexwork heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waarop de conclusie kan worden gebaseerd dat zij – als zij geen gebruik maakte van bedrijfsinformatie van Jobxion – als gevolg van het contactverbod genoodzaakt was haar bedrijf te staken. De rechtbank acht het voorts niet aannemelijk dat het hof bij een spoedbehandeling het in het bestreden vonnis opgenomen contactverbod zou hebben vernietigd.
5.4
De grieven richten zich tegen deze oordelen. Grief I richt zich tegen het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 3.10 van het bestreden vonnis dat voor de beantwoording van de vraag hoe het gerechtshof over het contactverbod zou hebben geoordeeld niet doorslaggevend is of Meijering Flexwork over een bepaald bestand beschikte en of dat bestand als databank beschouwd moest worden alsmede dat de beoordeling van het contactverbod in het vonnis is gebaseerd op het oordeel dat [persoon C] en Meijering Flexwork onrechtmatig handelen als zij uitzendkrachten van Jobxion benaderen om over te stappen naar Meijering Flexwork. Met grief II komt Meijering Flexwork op tegen het oordeel in de rechtsoverwegingen 3.11-3.12 dat voor zover [persoon C] uit hoofde van zijn functie bij Jobxion contactgegevens had van uitzendkrachten (behorend tot de zogenoemde ‘warme groep’) en/of opdrachtgevers, het niet aannemelijk is dat het hof anders over het contactverbod zou hebben geoordeeld dan de voorzieningenrechter. Met grief III komt Meijering Flexwork op tegen het oordeel in de rechtsoverwegingen 3.13 en 3.14 dat Meijering Flexwork met het contactverbod zoals opgenomen in het kort gedingvonnis haar bedrijfsactiviteiten kon voortzetten. Grief IV richt zich tegen het oordeel in rechtsoverweging 3.15 dat er hoe dan ook geen grond voor vergoeding van schade is, omdat Meijering Flexwork onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waarop de conclusie kan worden gebaseerd dat zij - als zij geen gebruik maakte van bedrijfsinformatie van Jobxion - als gevolg van het contactverbod genoodzaakt was haar bedrijf te staken, alsook onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om daarop met voldoende zekerheid de conclusie te baseren dat het hof bij een spoedbehandeling het in het bestreden vonnis opgenomen contactverbod zou hebben vernietigd. Met grief V klaagt Meijering Flexwork over afwijzing in rechtsoverweging 3.16 van haar vordering en de ten laste van haar uitgesproken proceskostenveroordeling.
5.5
Voorop gesteld wordt dat tegen de afwijzing van de in eerste aanleg verder aangevoerde verwijten van Meijering Flexwork, te weten dat [advocaat A] Meijering Flexwork niet de ware reden voor het weigeren van een spoedbehandeling heeft verteld (rechtsoverweging 3.7) en dat [advocaat A] in hoger beroep niet bij wege van incident (voorwaardelijk) schorsing van de tenuitvoerlegging heeft gevorderd (rechtsoverweging 3.8), geen grieven zijn gericht zodat deze verwijten in hoger beroep niet langer aan de orde zijn.
5.6
Het hof ziet aanleiding eerst te beoordelen of de gestelde beroepsfout gemaakt is. Het verwijt houdt in dat [advocaat A] door de aanvraag voor een spoedbehandeling onvoldoende te motiveren niet de zorg van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in acht heeft genomen en hij jegens Meijering Flexwork tekort geschoten is in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. De vooronderstelling daarbij is dat bij een spoedappel de behandeling ter zitting van het hoger beroep en de uitspraak van het hof eerder zou hebben plaatsgevonden dan thans het geval is geweest.
5.7
Het hof stelt voorop dat het hierbij niet ging om het aanvragen van een zogenoemd turbospoedappel (als bedoeld in artikel 9.1.14 van het Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven, januari 2013, derde versie, Nederlandse Staatscourant nummer 26/6/2005 van 28 december 2012, hierna: het Procesreglement), hoewel [advocaat A] dat zelf wel zo noemt onder meer in zijn email aan mr. Pasma van 3 juli 2013. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep is dit van de zijde van Meijering Flexwork ook erkend. Ter zijde merkt het hof op dat de kans dat een dergelijk turbospoedappel zou zijn gehonoreerd, gelet op de voorliggende kwestie, bijzonder klein was geweest, nu de daarvoor noodzakelijke ‘superspoed’ bij een geschil als deze ontbreekt en de door Meijering Flexwork gestelde spoedeisendheid daarvoor doorgaans onvoldoende is. Het gaat in dit geschil en het navolgende dus om een ‘gewoon’ spoedappel.
5.8
Voor een goed begrip van het navolgende een enkele preliminaire opmerking over de toepassing van het Procesreglement:
  • Na het aanbrengen van een nieuwe zaak en het nemen van de memorie van grieven, krijgt in de gewone gevallen de geïntimeerde de normale uitsteltermijnen voor antwoord.
  • Bij een kort geding kunnen (beide) partijen spoedappel vragen conform hoofdstuk 9 van het Procesreglement. Appellant dient ingevolge art. 9.1.3 van het Procesreglement de grieven in de dagvaarding op te nemen en bij het aanbrengen van de zaak gemotiveerd om spoedbehandeling te verzoeken. Als het hof dat verzoek ingevolge art. 9.1.5 zou goedkeuren wordt aan geïntimeerde een termijn van twee weken peremptoir uitstel verleend voor het nemen van de memorie van antwoord. Als het tot een arrest komt wordt zo snel mogelijk uitspraak gedaan, doorgaans op een termijn van 4 weken. Verdere gevolgen zijn ingevolge het Procesreglement niet verbonden aan het toestaan van een spoedappel. Dit brengt met zich dat, gelijk in een gewoon hoger beroep, alle processuele verwikkelingen, zoals pleidooien, incidentele vorderingen etc. - die de behandelingstijd van een hoger beroepszaak plegen te verlengen - mogelijk zijn, met alle gevolgen voor de eventuele zittingsdatum en uitspraakdatum van dien.
5.9
In het Procesreglement is het uitgangspunt dat een verzoek om een spoedappel dient te worden gemotiveerd, zoals volgt uit artikel 9.1.3. Voor zover bedoeld is aan te voeren dat de zinsnede “Geïntimeerde dient er van uit te gaan dat het hof de zaak voldoende spoedeisend acht.” in art 9.1.3 van het Procesreglement moet worden begrepen dat alsdan het spoedappel snel/altijd wordt toegestaan door het hof, is deze stelling onjuist. Het hof/de rolraadsheer heeft een discretionaire bevoegdheid spoedappel toe te staan of te weigeren. De geciteerde zinsnede geldt alleen voor de periode gelegen tussen het moment waarop het verzoek om behandeling als spoedappel is gedaan en het moment waarop het hof een beslissing op dat verzoek neemt. In die periode kan geïntimeerde niet afwachten, maar dient hij zich voor te bereiden op een eventuele toewijzing van het verzoek door alvast aan het opstellen van zijn memorie van antwoord te werken. De zin is daarmee bedoeld om te voorkomen dat geïntimeerde om uitstel van het indienen van de memorie van antwoord kan vragen vanwege de (beperkte) lengte van de periode van twee weken. De zin betekent dus niet dat een verzoek om behandeling als spoedappel altijd wordt toegestaan en dat een verzoek om behandeling als spoedappel niet gemotiveerd zou hoeven worden. Dit volgt ook uit artikel 9.1.5 van het Procesreglement, luidende: “Indien het hof de zaak voldoende spoedeisend acht, wordt de zaak verder als spoedappel behandeld.”
5.1
[advocaat A] heeft op het zogenoemde H-formulier, waarmee hij de dagvaarding in hoger beroep aan het hof heeft toegezonden met het verzoek de zaak op de rol te doen plaatsen, verzocht om spoedappel. Hij heeft dit verzoek als volgt toegelicht: “
In verband met opgelegde dwangsommen en contactverboden wordt voorbestaan onderneming bedreigd.”
5.11
Het hof heeft dit verzoek afgewezen met de motivering: “
door [advocaat A] / Spoedappel gevraagd / Spoedappel is geweigerd; het verzoek om spoedbehandeling is in de dagvaarding NIET en bij aanbrengen van de zaak ONVOLDOENDE gemotiveerd”. Juist is dat de onder 5.10 gegeven motivering bij het aanbrengen van de zaak summier is geweest. Gelet evenwel op de - in zoverre onbestreden - stelling van [advocaat A] dat hij altijd op een dergelijke wijze een spoedappel aanvroeg wat hem steeds werd toegestaan, alsmede op de discretionaire bevoegdheid van de rolraadsheer om een spoedappel toe te staan, kan niet worden geoordeeld dat deze wijze van verzoeken zodanig beperkt was dat [advocaat A] reeds enkel daardoor niet de zorg heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Bij dit oordeel betrekt het hof dat in de dagvaarding weliswaar geen toelichting op de spoedeisendheid van de zaak is verstrekt onder het kopje ‘Spoedappel’ maar onder het kopje ‘Incidentele vordering’ ter zake van de schorsing van de uitvoerverklaring bij voorraad op de pagina’s 4 en 5 van de appeldagvaarding wel uitvoerig is ingegaan op de spoedeisendheid van de zaak en dat de onderneming van Meijering Flexwork in haar bestaan wordt bedreigd.
5.12
Het hof zal voorts beoordelen of de vooronderstelling dat bij een spoedappel de behandeling ter zitting van het hoger beroep en de uitspraak van het hof eerder zou hebben plaatsgevonden dan thans het geval is geweest, juist is. Daarvoor is noodzakelijk een tijdspad van de zaak in beeld te brengen zoals partijen ter zitting ook is voorgehouden.
2 juli 2013: uitspraak kort geding vonnis;
29 juli 2013: betekening appeldagvaarding, tegen de datum 13 augustus 2013;
13 augustus 2013 (rolzitting): eerstdienende dag, appellant introduceert en opent incident tot schorsing uitvoerverklaring bij voorraad, geïntimeerde laat verstek gaan;
27 augustus 2013 (rolzitting): appellante staat voor fourneren, geïntimeerde zuivert verstek;
10 september 2013 (rolzitting): geïntimeerde neemt antwoordmemorie in incident en vraagt pleidooi in incident en fourneert;
24 september 2013 (rolzitting): ondanks bezwaren van appellante (’s raadsman) bepaalt het hof de dag voor pleidooien in het incident;
11 november 2013: pleidooizitting hof. Partijen treffen schikking (zowel in het incident als) in de hoofdzaak en de zaak wordt doorgehaald.
5.13
Het gevolg van het wel toestaan van spoedappel zou alleen zijn geweest dat de termijn voor het nemen van de memorie van antwoord (in de hoofdzaak) was verkort naar twee weken, en dat de arresttermijn zou zijn verkort tot doorgaans vier weken. Het bijzondere is evenwel dat zelfs die ‘normale’ situatie zich hier niet voordoet. Er is immers geen memorie van antwoord in de hoofdzaak geweest, omdat Meijering Flexwork zelf een incident (tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad als bedoeld in artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)) had opgeworpen welk incident (zoals volgt uit artikel 209 Rv naar haar aard) eerst moest worden uitgeprocedeerd voordat de hoofdzaak wordt hervat. En dat is gebeurd. En als naar de termijnen wordt gekeken ook snel. Na twee weken is een antwoord in het incident genomen en meteen verzoek om pleidooi gedaan. Twee weken later is dat verzoek toegestaan en gepland op 11 november 2013, zijnde 7 weken later, wat voor een dagbepaling - naar het hof ambtshalve bekend is - zeer snel is geweest.
5.14
Het had kortom, naar het oordeel van het hof, in dit geval voor wat betreft de snelheid van de procedure geen verschil gemaakt of er wel spoedappel was toegestaan of niet. Ook een eventuele pleidooizitting - en in het verlengde daarvan een eindarrest - in de hoofdzaak zou niet eerder hebben plaatsgevonden dan op de datum waarop de pleidooien in het incident hebben plaatsgevonden. Ook in die situatie had zich dus precies dezelfde procesgang afgespeeld met dezelfde termijnen. Het verwijt dat er te traag is geprocedeerd waardoor op de pleidooizitting akkoord moest worden gegaan met een (ongewenste) schikking, hetgeen bij een spoedappel niet zou zijn gebeurd gaat daarmee niet op.
Voorts wordt miskend dat als er wel doorgeprocedeerd zou zijn (in plaats van het treffen van een schikking), het hof ook in geval van een spoedappel pas doorgaans vier weken ná de zitting (en dus niet óp de zitting) zou hebben beslist op (enkel) het incident. Ook in dat geval was er op die pleidooizitting nog steeds geen duidelijkheid over de haalbaarheid van het hoger beroep. De beslissing in de hoofdzaak was ook dan pas later gekomen. Daarvoor was eerst een memorie van antwoord nodig en dan mogelijk weer een pleidooi, waarmee weer enkele maanden zouden zijn gemoeid, ook bij een spoedappel.
5.16
In het vorenstaande ligt besloten dat de vooronderstelling van Meijering Flexwork niet juist is en van een beroepsfout van [advocaat A] geen sprake is. Voor zover dat anders zou zijn, staat de gestelde schade in elk geval niet in causaal verband met de gewraakte handelwijze van [advocaat A] , zodat ook op grond daarvan de vordering niet kan worden toegewezen.
5.17
De eerste twee grieven behoeven daarmee geen (verdere) behandeling.
5.18
Vervolgens dient beoordeeld te worden of het contactverbod, zoals opgenomen in het kort geding vonnis, noodzaakte tot bedrijfsbeëindiging. Met grief III komt Meijering Flexwork op tegen het oordeel in de rechtsoverwegingen 3.13 en 3.14 van het bestreden vonnis dat Meijering Flexwork met het contactverbod zoals opgenomen in het kort gedingvonnis haar bedrijfsactiviteiten kon voortzetten.
5.19
Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank in de bestreden overweging en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt daar het navolgende aan toe. Het stond Meijering Flexwork op zichzelf volkomen vrij om de bedrijfsactiviteiten als uitzendbureau uit te voeren. Voor zover zij belemmerd werd in haar activiteiten omdat zij het databastand niet mocht gebruiken, stond dat niet in de weg aan het op andere wijze werven van uitzend-krachten en/of opdrachtgevers. De ook ter zitting van het hof aangevoerde stelling dat zij niet beschikte over de lijst met verboden contacten, en zij dus niet kon controleren of zij het contactverbod zou overtreden, kan Meijering Flexwork niet baten. Immers, niet alleen had zij in een eerste contact met een uitzendkracht en/of opdrachtgever kunnen checken of deze eerder contact hadden gehad met Jobxion en zo ja het contact kunnen beëindigen - zodat haar niet kon worden verweten contacten “te onderhouden” zoals in dit kort geding vonnis was bepaald - maar tevens had zij aan de laatste kunnen vragen deze lijst aan haar ter beschikking te stellen, teneinde uitvoering te kunnen geven aan het opgelegde contactverbod. Dat dit is gebeurd, is niet gebleken. Het verwijt aan [advocaat A] dat hij meende dat het verbod strikt moest worden uitgelegd nu hij (extern) in de richting van het gerechtshof in het kader van het benadrukken van de spoedeisendheid heeft aangevoerd dat elk contact verboden was, gaat niet op. Als onvoldoende gemotiveerd bestreden staat vast diens stelling (memorie van antwoord sub 31) dat hij nimmer (intern) Meijering Flexwork heeft geadviseerd dat zij door alleen al het opnemen van de telefoon in overtreding zou zijn van het verbod.
Ook de stelling dat haar medewerkers [persoon C] en [persoon D] getroffen werden door de hoofdelijke veroordeling van het kort geding vonnis en inmiddels Jobxion een dwangsom van € 80.000 opeiste, kan Meijering Flexwork niet baten. Dit stond op zich zelf een voortzetting van de onderneming niet in de weg, eventueel met andere medewerkers. De op zich niet onbegrijpelijke keuze van Meijering Flexwork om vanwege de bestwil en het belang van [persoon C] en [persoon D] en de bij hen veroorzaakte emoties geen verdere activiteiten te ontwikkelen dient voor haar (zakelijke) rekening en risico te blijven. Rechtens was zij daartoe niet gedwongen door het kort geding vonnis.
5.2
Nu geen sprake is van een beroepsfout en evenmin van causaal verband, behoeven de overige grieven geen behandeling meer.
5.21
Feiten of omstandigheden die een ander oordeel rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken, zodat het hof voorbij gaat aan het algemene bewijsaanbod van Meijering Flexwork.

6.6. De slotsom

6.1
De grieven falen dan wel behoeven geen behandeling. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Meijering Flexwork in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Boers Advocaten zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht (verschotten) € 5.213,-
- salaris advocaat € 7.838,- (2 punten x appeltarief VI ad € 3.919,- per punt).
6.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 2 maart 2016;
veroordeelt Meijering Flexwork in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Boers Advocaten vastgesteld op € 5.213,- voor verschotten en op € 7.838,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Meijering Flexwork in de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval Meijering Flexwork niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.F.J.N. van Osch, C.G. ter Veer en S.C.P. Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2018.