ECLI:NL:GHARL:2018:4581

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
17/00335 en 17/00336
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet met omkering en verzwaring van de bewijslast

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de beroepen tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende heeft voor het jaar 2013 geen aangifte gedaan, ondanks meerdere uitnodigingen en aanmaningen van de Inspecteur. De Inspecteur heeft vervolgens ambtshalve aanslagen opgelegd, waarop belanghebbende bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft het bezwaar afgewezen, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 23 mei 2018 uitspraak gedaan. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur terecht is overgegaan tot omkering en verzwaring van de bewijslast, omdat belanghebbende niet aan de aangifteverplichtingen heeft voldaan. Het Hof bevestigt dat de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslagen is uitgegaan van een redelijke schatting van het inkomen van belanghebbende, en dat deze schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan. Belanghebbende is er niet in geslaagd om overtuigend aan te tonen dat het inkomen te hoog is vastgesteld.

Daarnaast is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd wegens het niet doen van aangifte. Het Hof onderschrijft de motivering van de rechtbank dat deze verzuimboete passend en geboden is. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er wordt geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 17/00335 en 17/00336
uitspraakdatum: 2018
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 februari 2017, nummers AWB 16/2360 en 16/2361, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Almere(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Daarbij is bij beschikking een verzuimboete opgelegd en is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd. Daarbij is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.3.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar de aanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 18 april 2018. Ter zitting van het Hof zijn gelijktijdig de zaken behandeld met de hierna te noemen zaaknummers van het Hof: 17/00333 tot en met 17/00336.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is op 28 februari 2014 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2013 (hierna: de aangifte).
2.2.
[A] heeft namens belanghebbende om uitstel voor indiening van de aangifte verzocht en verkregen tot 1 mei 2015.
2.3.
Met dagtekening 11 juni 2015 is aan belanghebbende een herinnering verstuurd voor het indienen van de aangifte. De uiterste termijn voor het indienen van de aangifte is daarin gesteld op 25 juni 2015.
2.4.
Belanghebbende heeft aan deze herinnering geen gevolg gegeven. De Inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende een aanmaning verzonden met dagtekening 14 juli 2015. De uiterste indieningsdatum van de aangifte is daarin gesteld op 28 juli 2015.
2.5.
Aan deze aanmaning heeft belanghebbende geen gevolg gegeven. De Inspecteur heeft vervolgens met dagtekening 16 december 2015 ambtshalve aanslagen IB/PVV en ZVW opgelegd.
2.6.
Belanghebbende heeft bij brief van 19 januari 2016, ontvangen door de Inspecteur op 20 januari 2016, bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en de beschikkingen. Belanghebbende heeft verzocht om zes weken uitstel voor de nadere motivering van het bezwaar.
2.7.
Bij brief van 16 februari 2016 heeft de Inspecteur aan belanghebbende laten weten dat de nadere motivering uiterlijk op 29 februari 2016 door hem ontvangen moet zijn en dat het bezwaar kennelijk ongegrond wordt verklaard indien de motivering niet tijdig wordt ontvangen.
2.8.
De Inspecteur heeft de nadere motivering van het bezwaar niet ontvangen en heeft bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 8 maart 2016 het bezwaar afgewezen.
2.9.
Belanghebbende heeft vergeefs beroep ingesteld.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de aanslagen en de beschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat de door belanghebbendes echtgenoot gesloten vaststellingsovereenkomst (de zaken met Hofkenmerken 17/00333 en 1700334) niet op belanghebbende van toepassing is.
3.2.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben partijen ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

Omkering en verzwaring bewijslast
4.1.
Het niet doen van de vereiste aangifte leidt op grond van artikel 27e, lid 1, van de AWR, tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De vereiste aangifte is onder meer niet gedaan als de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, de daarbij gestelde termijn ongebruikt heeft laten verstrijken en tevens geen gebruik heeft gemaakt van de hem op de voet van artikel 9, lid 3, van de AWR, geboden gelegenheid om aangifte te doen binnen een door de inspecteur bij aanmaning gestelde termijn (HR 14 april 2017, nr. 16/05276, ECLI:NL:HR:2017:675).
4.2.
Niet in geschil is dat belanghebbende na de door haar ontvangen uitnodiging, herinnering en aanmaning niet binnen de daarin gestelde termijnen aangifte heeft gedaan. Dit brengt mee dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.
Redelijke schatting/verzwaarde bewijslast
4.3.
De omkering en verzwaring van de bewijslast laat evenwel onverlet dat de Inspecteur gehouden is bij het ambtshalve vaststellen van de aanslag (uitspraak op bezwaar) uit te gaan van een redelijke schatting van het inkomen van belanghebbende. Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een aanslag (uitspraak op bezwaar) naar willekeur wordt vastgesteld door een inspecteur (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). In dat kader rust op een inspecteur de taak zijn schatting van het inkomen zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan (vgl. HR 27 januari 2006, nr. 39872, ECLI:NL:HR:2006:AV0401). Wanneer de inspecteur daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van de belastingplichtige, wanneer hij de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
4.4.
De schatting door een inspecteur dient, zoals gezegd, de redelijkheidstoets te kunnen doorstaan. Onvermijdelijk is evenwel dat het schatten van het inkomen door een inspecteur enige ruwheid met zich brengt.
4.5.
De Inspecteur is bij zijn schatting uitgegaan van het door belanghebbende genoten inkomen van de gemeente Nunspeet van € 13.489, waarop € 1.984 aan loonheffing is ingehouden. Verder heeft de Inspecteur de schatting gebaseerd op het gegeven dat belanghebbende een woning met een WOZ-waarde van € 539.000 bewoont, waarbij volgens hem een normale huur al snel € 2.000 tot € 2.500 per maand zal bedragen. Ten slotte heeft de Inspecteur aangevoerd dat belanghebbende geld nodig heeft gehad om van te leven.
4.6.
De Rechtbank heeft in rechtsoverweging 19 goed gemotiveerd uiteengezet waarom er sprake is van een redelijke schatting. Belanghebbende heeft bij het Hof volstaan met het overnemen van het betoog dat reeds bij de Rechtbank is gehouden. Het Hof onderschrijft de conclusie van de Rechtbank en de door haar daartoe gebezigde gronden dat sprake is van een redelijke schatting. Het Hof maakt die beslissing en de daartoe gebezigde gronden tot de zijne. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de schatting naar het oordeel van het Hof de redelijkheidstoets kan doorstaan.
4.7.
Alsdan is het aan belanghebbende om overtuigend aan te tonen dat het inkomen te hoog is vastgesteld door de Inspecteur. Hierin is zij naar het oordeel van het Hof niet geslaagd. Belanghebbende heeft in wezen slechts volstaan met de ontkenning dat zij inkomen heeft genoten. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, is evenmin toereikend voor de conclusie dat zij aan haar verzwaarde bewijslast heeft voldaan. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond.
Verzuimboete
4.8.
Aan belanghebbende is op grond van artikel 67a van de AWR een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 226 wegens het niet doen van aangifte.
4.9.
De Rechtbank heeft in rechtsoverweging 22 goed gemotiveerd uiteengezet waarom de verzuimboete passend en geboden is. Belanghebbende heeft bij het Hof volstaan met het overnemen van het betoog dat reeds bij de Rechtbank is gehouden. Het Hof onderschrijft de conclusie van de Rechtbank en de door haar daartoe gebezigde gronden dat de verzuimboete passend en geboden is. Het Hof maakt die beslissing en de daartoe gebezigde gronden tot de zijne, waarbij het Hof nog opmerkt dat hij overigens geen reden ziet voor matiging van de verzuimboete.
Belastingrenten
4.10.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de belastingrenten. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. W.W. Monteiro, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts) (B.F.A. van Huijgevoort)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 23 mei 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.